De Standaard, dinsdag 27 november 2018, p. 28
Keeping up appearances?
Schijnzelfstandigen zijn fysieke personen die formeel een beroepsactiviteit uitoefenen alsof zij zelfstandigen zijn, maar die in werkelijkheid onder gezag werken en dus werknemers zijn. Dat het, zoals de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg voorhoudt, altijd om een vorm van sociale fraude zou gaan, durf ik betwijfelen: de grens tussen beide rechtsposities is in bepaalde situaties zo dun dat het mogelijk is dat iemand te goeder trouw als zelfstandige optreedt, maar achteraf toch tot werknemer wordt geherkwalificeerd.
Europees
Een, laat staan “de” Europese definitie van schijnzelfstandigheid ken ik niet, maar dat betekent niet dat zij niet zou bestaan: men is nooit te oud om bij te leren.
In ieder geval is de definitie die de auteur van het hierboven weergegeven artikel in De Standaard die kwalificatie geeft, vrij zwak.
Een eerste voorwaarde om aan de Europese begripsomschrijving te voldoen, is blijkbaar “overwegend voor één klant werken”. Het gaat hier dus om een element van economische afhankelijkheid.
Tweede voorwaarde om in aanmerking te komen voor de kwalificatie “Europese” schijnzelfstandige, is zelf geen personeel hebben. Een werknemer kan zelf geen werknemers hebben, zo luidt de redenering: een arbeidsovereenkomst is persoonsgebonden wat de werknemer betreft, zodat een werknemer zijn werk niet kan delegeren. Het gaat hier om een juridisch element dat in de Belgische Arbeidsrelatieswet voorkomt onder de specifieke criteria om de aard van een arbeidsverhouding te bepalen en veel ruimer omschreven wordt als “de mogelijkheid personeel in dienst te nemen of zich te laten vervangen” (art. 334, § 3, vierde gedachtestreepje) .
De derde en laatste voorwaarde bestaat erin dat de klant de werkuren bepaalt. Dit is opnieuw een element van de juridische ondergeschiktheid. Ook dit criterium komt ruimer geformuleerd voor in de Belgische Arbeidsrelatieswet, die het omschrijft als de ontstentenis of substantiële beperking van “de vrijheid van organisatie van de werktijd” (art. 333, § 1, tweede gedachtestreepje).
Conclusie
De beweerde “Europese” definitie van schijnzelfstandige werkt met andere criteria dan die welke de Belgische Arbeidsrelatieswet hanteert: zij gebruikt maar één van de algemene criteria (organisatie van de werktijd) van de Belgische wet en één van de specifieke (indienstneming van personeel), telkens dan nog in afgezwakte vorm.
Hopelijk doelt men met de laatste voorwaarde (de klant bepaalt de werkuren) niet op het feit dat de veeleisendheid van de klanten bepaalt hoe snel, hoeveel, en wanneer men moet werken. Als dat wel het geval zou zijn, zouden veel sole practitioners met een vrij beroep schijnzelfstandigen zijn: zij hebben maar één grote cliënt, geen personeel en moeten zich te pletter werken om aan de eisen van die cliënt te voldoen.
- Hoe zonder schijn met zelfstandigen samenwerken?
- Hoe weten of je kans hebt je als schijnzelfstandige te laten herkwalificeren?
SoConsult kan u helpen.
0 reacties