Situering van ‘ernstige aanwijzingen van schuld’ als één van de grondvoorwaarden van de voorlopige hechtenis
Elk strafonderzoek tracht misdrijven te onderzoeken en de daders ervan op te sporen en bewijzen te verzamelen. De verzamelde elementen die moeten bijdragen tot dit opsporen en finaal bewijzen kunnen naargelang hun juridische waarde van klein naar groot worden gerangschikt als: inlichtingen, ernstige aanwijzingen van schuld, bezwaren en bewijzen.
Het is over deze eerste twee categorieën (inlichtingen, ernstige aanwijzingen van schuld) dat het Hof van Cassatie onlangs een interessant arrest velde in een situatie van voorlopige hechtenis die geldt van ‘zodra de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding tegen een persoon heeft uitgevaardigd.’
De aflevering van een bevel tot is onderworpen aan verschillende strikte wettelijke grond- en vormvoorwaarden. Eén van de grondvoorwaarden is dat er ernstige aanwijzingen van schuld bestaan t.a.v. de aan te houden persoon. Het niet vervuld zijn van die voorwaarde maakt een voorlopige hechtenis onmogelijk of leidt tot vrijlating van de van zijn vrijheid beroofde verdachte of inverdenkinggestelde. Het belang van de correcte invulling ervan kan dan ook moeilijk worden onderschat.
Het Hof van Cassatie reikt toetsingscriteria aan als de inverdenkinggestelde de ernstige aanwijzingen van schuld betwist door het opwerpen van onregelmatige onderzoeksverrichtingen
In de zaak die aanleiding gaf tot de het hier becommentarieerde arrest van het Hof van Cassatie van 23 november 2021, trachtte de aangehouden persoon zijn vrijheid te herwinnen door aan te klagen dat de t.a.v. hem in aanmerking genomen ernstige aanwijzingen van schuld, het gevolg waren van dubieuze uitlokkingspraktijken van de Amerikaanse politiediensten.
Eiser voerde aan dat er geen ernstige aanwijzingen van schuld voorhanden waren omdat de hem verweten feiten waren uitgelokt door de politiediensten in de Verenigde Staten van Amerika. Politionele uitlokking of provocatie is naar Belgisch recht immers verboden. Zij wordt gesanctioneerd met de onontvankelijkheid van de strafvordering. Bijgevolg had eiser voor de appelrechters het bestaan betwist van de wettelijk vereiste ernstige aanwijzingen van schuld die zijn voorlopige hechtenis moesten schragen.
Volgens het Hof van Cassatie moet een onderzoeksgerecht (in casu de kamer van inbeschuldigingstelling van Antwerpen) dat de controle uitoefent over de voorlopige hechtenis en dat niet optreedt in het kader van het klassiek toezicht op het gerechtelijke onderzoek (geregeld onder art. 235bisvan het Wetboek van strafvordering ) een dubbele toets maken:
– Toets 1: de regelmatigheid van de verkrijging van het bewijs. Die bestaat erin dat het onderzoeksgerecht bij de beoordeling van de handhaving van de voorlopige hechtenis prima facie moet onderzoeken of de inverdenkinggestelde aannemelijk maakt dat die inlichtingen in het buitenland onregelmatig zijn verkregen.
– Toets 2: afhankelijk van het resultaat van toets 1:
o (2 a) als het aannemelijk is dat die inlichtingen onregelmatig werden verkregen, dan dient het onderzoeksgerecht na te gaan of het gebruik van de onregelmatig verkregen inlichtingen niet strijdig is met het recht op een eerlijk proces van de inverdenkinggestelde, dan wel
o (2 b) als het aannemelijk is dat die inlichtingen zijn verkregen in overeenstemming met het recht van die buitenlandse staat, dan dient het onderzoeksgerecht toch nog na te gaan het gebruik ervan niet strijdig is met het recht op een eerlijk proces.
De appelrechters in de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het verweer van eiser dat er geen ernstige aanwijzingen van schuld waren beantwoord op twee precieze punten:
– Ten eerste oordeelden zij dat de informatie van de Amerikaanse politiediensten slechts gold als inlichting op basis waarvan in België verder onderzoek werd gevoerd. Hiermee sloten deze rechters zich aan bij de cassatierechtspraak die onderzoeksoriënterende inlichtingen onderscheidt van bewijs dat kan worden gebruikt om o.a. verdachten in verdenking te stellen, aan te houden, te dagvaarden, op te verwijzen naar de strafrechter en te veroordelen.
– Ten tweede oordeelden zij dat helemaal niet bleek dat deze inlichtingen waren verkregen in strijd met de in de Verenigde Staten vigerende rechtsregels.
De verplichte toets van het recht op een eerlijk proces
Met die beoordeling waren de appelrechters echter blijven steken bij de eerste toets, nl. of de informatieverzameling conform het recht was verlopen. Toets 2 (in casu 2b) hebben zij nooit gemaakt. De appelrechters hadden, zelfs niet prima facie, getoetst of het gebruik van de inlichtingen het recht van eiser op een eerlijk proces niet had miskend. Door dit na te laten konden zij dan ook niet naar recht oordelen dat het bevel tot aanhouding rechtmatig was.
Uit dit arrest is kan een duidelijke les worden getrokken i.v.m. het gebruik van onderzoeksoriënterende inlichtingen uit een buitenlandse staat ter schraging van de wettelijke vereiste ernstige aanwijzingen van schuld als grondvoorwaarde van de voorlopige hechtenis. Het onderzoeksgerecht zal steeds prima facie moeten nagaan of het gebruik van die inlichtingen niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces als de aangehouden persoon aannemelijk aanvoert dat de inlichtingen onregelmatig zijn verkregen. Of bij nazicht uiteindelijk blijkt dat ze regelmatig, dan wel onregelmatig zijn verkregen lijkt niets af te doen aan de toets aan het recht op een eerlijk proces.
Patrick Waeterinckx en Ruben Van Herpe
Waeterinckx Advocaten Ondernemingsstrafrecht
Cass. 23 november 2021, P.21.1408.N.
0 reacties