De Tijd, woensdag 15 mei 2019, p. 14.
Verplichte tijdsregistratie voor werknemers
Je kan natuurlijk over alles debatteren en alles blijven bestuderen, maar voor wie lezen kan, lijkt het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de CCOO-zaak niet veel onderzoek te vergen (HvJ 14 mei 2019 C-55/18 CCOO/Deutsche Bank).
Het Hof spreekt zich uit over de vraag aan welke voorwaarden de wettelijke arbeidstijdregeling van de lidstaten moet voldoen om niet in strijd te zijn met de maximale dagelijkse (minstens elf aaneengesloten uren rusttijd in elk tijdvak van 24 uur) en wekelijkse (gemiddeld niet meer dan 48 uren, inclusief overwerk) arbeidstijdgrenzen van de Arbeidstijdrichtlijn (art. 3 en 6).
Iedere werknemer heeft een “fundamenteel” recht op een beperking van de maximumarbeidsduur, aldus het Hof (punt 33 van het arrest). De werknemer moet worden beschouwd als de zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding “zodat moet worden verhinderd dat de werkgever over de mogelijkheid beschikt om hem een beperking van zijn rechten op te leggen” (punt 44 van het arrest). Nagegaan moet worden of en in hoeverre vereist is dat “een systeem wordt opgezet waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd” om ervoor te zorgen dat de arbeidstijdgrenzen effectief worden in acht genomen (punt 46 van het arrest).
Het Hof van Justitie overweegt dienaangaande
- de lidstaten “moeten […] elke overschrijding van de maximale wekelijkse arbeidstijd voorkomen” (punt 40);
- “Zonder de objectieve en betrouwbare vaststelling van het per dag en per week gewerkte aantal uren kan […] niet worden nagegaan of de maximale wekelijkse arbeidstijd […] in acht is genomen” (punt 49);
- “een nationale regeling waarbij geen verplichting wordt opgelegd om een instrument te gebruiken waarmee het per dag en per week gewerkte aantal uren objectief en betrouwbaar kan worden bepaald, [is] ongeschikt om […] het nuttig effect te verzekeren van de […] rechten [op dit vlak van de werknemers] aangezien noch werkgever noch werknemers kunnen nagaan of die rechten worden nageleefd” (punt 20);
- “[a]nders dan bij een systeem waarbij de dagelijkse arbeidstijd wordt geregistreerd, kan aan de hand van […] bewijsmiddelen [zoals getuigenbewijs, overlegging van mails of onderzoek van mobiele telefoons en computers] niet objectief en betrouwbaar worden bepaald hoeveel uren de werknemer per dag en per week heeft gewerkt” (punten 53 en 54).
Het Hof concludeert dat “een regeling van een lidstaat die […] de werkgevers niet verplicht om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd” strijdig is met de Europese Arbeidstijdrichtlijn (dispositief).
Het Belgisch arbeidsrecht verplicht registratie van de arbeidstijd maar in een paar gevallen, waarvan de meest algemene zijn
- glijdende werkroosters (art. 20ter, § 5, Arbeidswet);
- afwijking van de deeltijdse werkroosters (art. 161 – 165 Programmawet 22 december 1989).
Men kan bezwaarlijk voorhouden dat de “nationale regeling” van België daarmee voldoet aan de vereisten die het Hof van Justitie in het hier besproken arrest stelt.
Dat het arrest werd uitgesproken door de Grote Kamer van het Hof, samengesteld uit vijftien rechters, onderstreept het belang dat het Hof aan het arrest hecht.
Werkgevers zullen niet de enigen zijn die het arrest als wereldvreemd zullen aanmerken. Dura lex sed lex is het gezegde uit de Romeinse tijd. Maar die ligt al ver achter ons.
Vragen over tijdsregistratie, arbeidstijd of overuren? SoConsult geeft u juridisch onderbouwde en praktische antwoorden.
0 reacties
Trackbacks/Pingbacks