In zijn nieuwe opiniestuk staat meester Rob Valkeneers stil bij de vraag of rechtspraak in België een loterij is. Uit onderzoek van duizenden arresten blijkt dat rechtspraak vaak niet objectief is, maar van tientallen aspecten kan afhangen.
Anekdotes, krantenknipsels en Hofströssler
In 2010 verscheen in De Tijd een artikel met de opvallende titel Rechtspraak is loterij in België. Het artikel opende met de volgende woorden van meester Hofströssler (Eubelius):
“De rechtspraak in ons land is gereduceerd tot een loterij. ‘Als advocaten winnen we zaken die we nooit hadden mogen winnen. En omgekeerd’, stelt Patrick Hofströssler van de Orde van Vlaamse Balies.”
Hij wees ook de oorzaak van deze loterij aan:
“Dat is te wijten aan een manifest ongelijke kwaliteit van de rechtspraak in de verschillende rechtbanken en hoven. In welbepaalde kamers van welbepaalde rechtbanken gebeuren systematisch misbruiken of worden rechtsregels genegeerd. Maar de advocaten durven daar niet openlijk over te klagen om hun cliënten niet in problemen te brengen”, zegt Hofströssler. “We mogen niet blind blijven voor die disfuncties. Daarom moet er een meldpunt komen waar advocaten de probleemgevallen en suggesties kunnen melden.”
In 2017 stelde meester Hofströssler in dezelfde krant ook een oplossing voor in een artikel met als titel Digitaliseren kan van rechtspraak minder een loterij maken. In de woorden van Hofströssler:
“De werkelijke kracht van de digitalisering van justitie is meten van al wat meetbaar is. Hoe lang duurt een zaak? Wat is doorgaans de eindbeslissing? Wat is de norm, wat is de afwijking? De burger heeft recht op essentiële voorinformatie eer hij klant wordt van justitie, want procederen is nu nog te vaak een loterij.”
In dit artikel blikte hij ook – met veel zin voor humor – even terug op de reacties die hij ontving in 2010:
“Een paar jaar terug schopte ik tegen wat zere justitieschenen door in deze krant te zeggen dat procederen nog te vaak een loterij was. Dat is – het spijt me zeer – soms nog steeds zo. Het is en het blijft niet makkelijk om te voorspellen hoe een zaak gaat aflopen. Ik heb het natuurlijk niet over de karikatuur die u moeiteloos uit uw mouw schudt. Als ik mijn buurman de kop in sla, vlieg ik de bak in. Tuurlijk. De bedrijfsleider die zijn groen geweten boost en voor zijn personeel hybride bedrijfsauto’s aanschaft zal toch twee keer nadenken voor hij de verkoper dagvaardt in schadevergoeding omdat die dingen minder ver rijden dan wat in de glimmende brochure staat. Voor de ene rechter zal het verhaal er één zijn van eigen schuld, dikke bult, overdrijven hoort er immers bij, je moet er maar niet intrappen. Voor een andere rechter moet het nu eens gedaan zijn met die volksverlakkerij. En kan met de riante schadevergoeding de nieuwste Panamera Turbo S Executive worden besteld. De E-Hybrid, dat spreekt.”
1000 magistraten, 1001 interpretaties en Justinianus
Het ligt voor de hand dat een duizendtal rechters niet eenduidig zal oordelen en dat verschillen in uitspraken onvermijdelijk zijn. Rechtspraak die volledig uniform is, zou zelfs onmiddellijk verdacht en ongetwijfeld weinig onafhankelijk zijn. Feiten kunnen vanzelfsprekend op verschillende manieren worden gekwalificeerd en regels zijn nu eenmaal multi-interpretabel. Dit probleem is al van oudsher bekend. Toen Justinianus zijn codificatieproces had voltooid, kwam er een commentaarverbod ten einde een chaos aan diverse interpretaties te vermijden. Ironisch genoeg, is er bijna 1500 jaar later nog steeds een levendige discussie over de precieze draagwijdte van dit commentaarverbod.[1]
Rechtspraak die volledig uniform is, zou zelfs onmiddellijk verdacht en ongetwijfeld weinig onafhankelijk zijn
Onverschillige rechtsleer, ruis in burgerlijke rechtspraak en zwavelzuur
Hoewel uniforme rechtspraak een utopie is en een zekere mate van divergentie binnen de rechtspraak onvermijdelijk is, moet men er allicht ook over waken dat de rechtspraak niet alle kanten uitgaat. Verschillen zijn aanvaardbaar, maar al te grote afwijkingen moeten toch worden vermeden.
Het is merkwaardig dat er in het algemeen weinig aandacht is voor de bestaande afwijkingen binnen onze Belgische rechtspraak. Uiteraard is er wel het Hof van Cassatie dat de eenheid van onze rechtspraak bewaakt, maar het Hof van Cassatie waakt enkel over juridische argumentaties (met de opkomst van diverse internationale hoven en het Grondwettelijk Hof, is het bewaken van die eenheid evenwel moeilijker geworden) en gaat niet over de feiten. Dat de ene rechter uitermate gul is bij het toekennen van schadevergoedingen en de andere rechter veeleer terughoudend of ronduit gierig, kan in principe niet worden aangevochten voor het Hof van Cassatie.
Tal van dergelijke feitelijke inconsistenties blijven in de Belgische rechtsleer volkomen onbesproken, wat op zich wel merkwaardig is. De meeste juristen focussen in hun bijdragen immers voornamelijk op de achterliggende juridische argumentatie, maar zijn meestal minder geïnteresseerd in de feitelijke verschillen in de uiteindelijk toegekende vergoedingen.
Tal van dergelijke feitelijke inconsistenties blijven in de Belgische rechtsleer volkomen onbesproken, wat op zich wel merkwaardig is
Het is zeer sporadisch dat men in de rechtsleer vragen stelt bij de feitelijke inconsistenties in de rechtspraak. Zo heeft de rechtsleer in het verleden het instellen van een procedure wegens medische aansprakelijkheid vergeleken met de deelname aan een loterij[2] en zelfs het volledige aansprakelijkheidsrecht werd in een gezaghebbend handboek nog als een soort loterij omschreven.[3]En advocaten verzuchten wel eens dat zij bijna onmogelijk de uitkomst van een procedure kunnen voorspellen. Uit ieder exhaustief handboek blijkt in elk geval dat er over de meeste (belangrijke) thema’s minstens twee strekkingen in rechtsleer en rechtspraak bestaan, maar tot een systematisch onderzoek van de gehele rechtspraak komt men zelden of nooit (ook al omdat er nog steeds geen exhaustieve databanken beschikbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek).
Soms wordt beargumenteerd dat iedere zaak verschillend is en deze feitelijke verschillen verklaren waarom de rechterlijke uitspraken erg uiteenlopen. Dit argument houdt echter niet altijd steek. Ook in één en dezelfde zaak liggen de oordelen vaak mijlenver uiteen, zoals blijkt uit de zwavelzuurarresten. Een vrouw werd in de nacht van 22 februari 1980 overgoten met zwavelzuur door haar ex-vriend R.V. (niet ik!) en de verwittigde politie (die op de hoogte was van de stalking) had geen beschermingsmaatregelen genomen. De rechters oordeelden op burgerlijk gebied als volgt over de vordering van het slachtoffer tegen de stad Luik en de politiediensten:
- Rechtbank van eerste aanleg Luik (15 september 1992): geen oorzakelijk verband, geen vergoeding. De politie had met preventieve maatregelen de schade nooit kunnen verhinderen, gelet op de criminele ingesteldheid van de betrokkene.
- Hof van beroep Luik (27 november 1996): onzeker dat de schade had kunnen worden vermeden, vergoeding voor het verlies van een kans, 50% van geleden schade moet worden vergoed (vernietigd door Cass. 19 juni 1998 en verzonden naar Brussel).
- Hof van beroep Brussel (4 januari 2001): vergoeding voor het verlies van een kans, 80% van geleden schade moet worden vergoed (vernietigd door Cass. 1 april 2004 en verzonden naar Bergen).
- Hof van beroep Bergen (10 oktober 2005): 100% vergoeding voor de geleden schade, er is geen twijfel dat de schade anders zou zijn zonder de fout van de politie (geen sprake van een verlies van een kans).
Het is zeldzaam dat één zelfde zaak wordt beoordeeld door één rechtbank en drie hoven. Toch is het opvallend dat in het geval waarin dit zich voordoet, de resultaten zeer ver uit elkaar liggen, ook al weten de rechters welke uitspraken al eerder werden geveld. Niet de feiten spelen een doorslaggevende rol (want deze waren precies dezelfde), maar wel de rechters die het geschil moeten beoordelen.
Ter illustratie: indien een zelfde paper van een zelfde student door vier verschillende professoren wordt beoordeeld, zou men verwachten dat de scores verschillen, maar wel min of meer in elkaars buurt liggen (bv. 59%, 65%, 68%, 71%) en dat het gemiddelde van de scores (66%) een goede leidraad zou zijn. Thans zijn de scores 0%, 50%, 80% en 100% en is het uiteindelijke resultaat 100%. Dergelijke verschillen zijn problematisch, temeer daar het uiteindelijke resultaat 25 jaar op zich laat wachten.
Voor al de standpunten in de voormelde zwavelzuurzaak is er allicht iets te zeggen, maar het valt wel op dat de rechters in het rechtsgebied van Luik een argumentatie kiezen waarbij ze meer begrip tonen voor het standpunt van hun ‘eigen’ stad en politiediensten. De rechters die (in afstand) verder verwijderd waren van de betrokken overheid, tonen zich strenger. Dit fenomeen is bekend: toen de Belgische Staat bijvoorbeeld systematisch in de vele (beruchte) sanitaire fondszaken werd veroordeeld door diverse rechters (onder meer zeer scherp door de rechtbanken te Luik), besliste de Belgische wetgever[4]om deze zaken aan alle rechters te onttrekken en exclusief toe te wijzen aan de Brusselse rechters, die in graad van beroep de (vrijwarings)vorderingen ten aanzien van de Belgische Staat systematisch afwezen.[5]Dergelijke fenomenen verdienen in elk geval nader onderzoek.
Diverse Belgische rechtenfaculteiten schenken volgens mij op dit ogenblik te weinig (interdisciplinaire) aandacht aan de oorzaken van dergelijke verschillen in de rechtspraak. Er is mij daarover geen systematisch onderzoek bekend. De Belgische rechtsleer komt vaak niet veel verder dan ‘verengde’ rechtsgeleerde kritiek, wat mogelijk een te steriele benadering is van een complexe en sociale realiteit (wat rechtspraak uiteindelijk is).[6]
Sommige elementen in het recht (zoals de verdeling van aansprakelijkheden) zijn erg vatbaar voor graduele verschillen, daar waar andere elementen veeleer een binair oordeel vragen (vordering ontvankelijk of niet, feiten bewezen of niet, feiten toerekenbaar of niet, fout bewezen of niet, oorzakelijk verband bewezen of niet, schade bewezen of niet…). Sommige binaire oordelen hebben een zeer grote financiële impact (toepassen van kapitalisatie of niet op toekomstige schadeposten, kapitaliseren van intresten of niet, hoogte van de intrestvoeten), maar hangen veeleer af van de gewoontes van een rechter of kamer.
Aangezien bijna in iedere procedure diverse binaire (en graduele) knopen moeten worden doorgehakt, heeft iedere rechter de mogelijkheid om op kruispunten een andere afslag te kiezen dan zijn collega’s. Deze grote rechterlijke vrijheid leidt soms tot enorme verschillen in het behaalde resultaat, die voornamelijk samenhangen met de persoon van de rechter en veel minder met de voorliggende feiten of de procespartijen (en diens advocaten).
Aangezien bijna in iedere procedure diverse binaire (en graduele) knopen moeten worden doorgehakt, heeft iedere rechter de mogelijkheid om op kruispunten een andere afslag te kiezen dan zijn collega’s
Deze grote rechterlijke vrijheid heeft ook wel een (maatschappelijk) prijskaartje: voorspelbaarheid en rechtszekerheid worden zo natuurlijk wel wat aangetast. De vraag rijst ook of het wel verantwoord is dat de (gerechts)kosten worden afgewenteld op de rechtzoekende, wanneer de rechtspraak een nieuwe, onvoorziene, interpretatie geeft aan de bestaande regelgeving en of in dergelijke omstandigheden ook niet voor de rechtzoekende in een overgangsfase zou moeten worden voorzien.
Onverschillige rechtsleer, ruis in strafrechtspraak en Frankel
In het strafrecht zijn inconsistenties in de rechtspraak (zo mogelijk) nog erger, nu de strafmaat een grote impact heeft op het leven van de beklaagden (en de strafmaat niet wordt gecontroleerd door het Hof van Cassatie, voor zover deze zich situeert binnen de, ruime, wettelijke grenzen).
In de Verenigde Staten, zou de bekende federale rechter Marvin Frankel al in de jaren 1970 opmerken dat er te grote verschillen bestonden tussen de opgelegde straffen, die meer te maken hadden met de persoon van de rechter dan met de feiten zelf of de persoon van de beklaagde. In zijn invloedrijk boek Criminal Sentences: Law Without Order (1973) gaf Frankel geen statistieken, maar anekdotes die aangaven dat straffen van dezelfde feiten zeer grote, en onverantwoorde, verschillen vertoonden. Twee personen (zonder strafblad) werden zo allebei vervolgd voor het innen van valse cheques (voor een vergelijkbaar bedrag, respectievelijk 58,40 dollar en 35,20 dollar). De eerste man werd veroordeeld tot 15 jaar, de tweede tot 30 dagen. Voor vergelijkbare feiten van verduistering, werd één persoon veroordeeld tot 117 dagen gevangenisstraf en de andere tot 20 jaar.[7] In 1974 organiseerde Frankel een eerste grootschalige studie waarbij vijftig rechters gevraagd werd om de strafmaat in dezelfde hypothetische situaties te bepalen. Kahneman geeft een samenvatting van de bevindingen: “The basic finding was that ‘absence of consensus was the norm’ and that the variations across punishments were ‘astounding’. A heroin dealer could be incarcerated for one to ten years, depending on the judge. Punishments for a bank robber ranged from five to eighteen years in prison. The study found that in an extortion case, sentence varied from a whopping twenty years imprisonment and a $ 65,000 fine to a mere three years imprisonment and no fine. Most startling of all, in sixteen of twenty cases, there was no unanimity on whether any incarceration was appropriate.”[8]
Deze bevindingen werden later bevestigd in diverse studies, waarin telkenmale grote verschillen in de strafmaat enkel konden worden verklaard door de persoon van de rechter (niet door de ernst van de feiten of de persoon van de beklaagde).
Hongerige Rechters, Monday Blues en Happy Birthday, Son!
Bovendien werd later in Amerikaans onderzoek aangetoond dat irrelevante factoren een rol spelen in de uiteindelijke uitspraak. Rechters zijn bijvoorbeeld meer toegeeflijk (bij het toestaan van voorwaardelijke invrijheidstelling, “granting parole”) aan het begin van de dag of na een (lunch)pauze. Hongerige rechters zijn strenger.[9] Het spreekwoordelijke ontbijt van de rechter kan dus wel degelijk een impact hebben op de uiteindelijke uitspraak.
Uit een studie van duizenden (Amerikaanse) jeugddossiers bleek dat wanneer het lokale footballteam in het weekend verloor, de rechters strenger waren op maandag (en ook, maar minder uitgesproken, de rest van de week).[10] Het effect van deze Monday Blues was op Afro-Amerikaanse beklaagden nog groter. Een andere studie die 1,5 miljoen rechterlijke beslissingen bestudeerde over dertig jaar bevestigde dat rechters strenger zijn de dagen na de nederlaag van het lokale sportteam dan de dagen na een overwinning.[11]
Uit een studie van zes miljoen vonnissen uit Frankrijk (over een periode van twaalf jaar) blijkt dat rechters milder zijn wanneer de beklaagde jarig is.[12]
Zelfs de buitentemperatuur zou een significante rol kunnen spelen. Uit een overzicht van 207.000 immigratiedossiers over een periode van vier jaar blijkt dat asiel minder snel wordt toegekend wanneer het warm is.[13] Kahneman schrijft: “when it is hot outside, people are less likely to get asylum. If you are suffering political persecution in your home country and want asylum elsewhere, you should hope and maybe even pray that your hearing falls on a cool day.”[14]
In de periode voorafgaand aan presidentiële verkiezingen, neemt het aantal dissents van Amerikaanse rechters significant toe. Uit Amerikaans onderzoek is ten slotte ook gebleken dat kleurenpsychologie een belangrijke rol kan spelen in de rechtbank. Zo werd in 1982 reeds vastgesteld dat de aanwezigheid van kleurenfoto's van lichamelijke schade in het dossier leidt tot significant hogere schadevergoedingen. Volgens onderzoek van Feigenson zou ook het gebruik van visuele informatie zoals foto's, video's, opgenomen videogetuigenissen, computeranimaties en PowerPoint de eindbeoordeling doen uitdraaien in het voordeel van de partij die de visuele informatie aanwendt. [15]
Het is ook mogelijk dat de rechter ten prooi valt aan de drogreden van de gokker (gambler’s fallacy), waarbij men er ten onrechte van uitgaat dat wanneer men nu kop heeft gegooid, het de volgende keer wel munt zal zijn. Uit onderzoek is immers gebleken dat wanneer een rechter in één zaak asiel toekent, hij in de volgende zaak (1%-2%) minder geneigd zal zijn om asiel toe te kennen. Een zelfde effect wordt ook waargenomen bij personen die leningen toestaan of bij baseball scheidsrechters.[16]
Toch moet men mogelijk ook kanttekeningen plaatsen bij dergelijke onderzoeksresultaten: het feit dat er een bepaalde correlatie bestaat tussen twee factoren, impliceert nog niet noodzakelijk een oorzakelijk verband, zoals de befaamde Redskins Rule aantoont. Tyler Vigen schreef een heel boek over dit soort ‘spurious correlations’.
Het is wel opvallend dat met de opkomst van artificiële intelligentie, Amerikaanse onderzoekers alvast een stuk kritischer zijn geworden ten aanzien van de objectiviteit van menselijke rechters.[17] Deze statistische anomalieën zijn ook maar recent aan het licht gekomen, dankzij het beschikbaar zijn van zowel grote databanken als artificiële intelligentie.
Wat ruist er door… de Belgische rechtspraak?
Hoewel het thema uitermate boeiend en belangrijk is, is er helaas weinig of geen onderzoek naar ruis in de Belgische rechtspraak (waarbij ruis kan worden gedefinieerd als te grote of onaanvaardbare afwijkingen bij de beoordeling van vergelijkbare zaken). Een zoektocht naar “Marvin Frankel”, de pionier in dit onderzoek, leverde in de juridische databank zelfs helemaal niets op…
Het onderzoek in onze buurlanden staat ook nog in zijn kinderschoenen.[18]
Meer onderzoek naar dit thema zou nochtans welgekomen zijn, zeker nu artificiële intelligentie grote databanken gemakkelijk kan analyseren en vergelijken. Het is bovendien niet te verantwoorden dat vergelijkbare zaken fundamenteel andere oplossingen krijgen, louter omdat men voor een andere rechter verschijnt.
Een systematisch onderzoek naar de beslissingen van het Grondwettelijk Hof waarbij nagegaan wordt welke factoren een invloed hebben op het weerhouden van een schending, zou bijvoorbeeld welgekomen zijn.
Wel is er recent onderzoek gevoerd naar ‘vooroordelen’ of discriminatie in de Belgische rechtspraak, maar dit probleem moet worden onderscheiden van ‘ruis’. Uit een (pioniers)onderzoek van de Universiteit Hasselt blijkt er in Limburg en in Antwerpen mogelijk wel een probleem te zijn.[19] Uit een studie van meer dan 4000 drugsdossiers blijkt dat beklaagden met een islamitische naam een significant (3%-5%) grotere kans hebben om veroordeeld te worden voor een drugsdelict dan daders met een Vlaamse naam. Een impact op de zwaarte van de straf kon evenwel niet worden vastgesteld, zodat de onderzoekers daaruit afleiden dat deze vooroordelen allicht veeleer een onbewuste rol spelen.
Een vergelijkbaar effect werd ook al eerder vastgesteld in virtual reality courtrooms, waarbij personen strenger waren ten aanzien van personen met een andere huidskleur en soepeler ten aanzien van personen met dezelfde huidskleur.[20]
Uit onderzoek bleek ook al dat vrouwelijke rechters strenger waren voor zedenfeiten gepleegd door vrouwen en mannelijke rechters strenger waren voor zedenfeiten gepleegd door mannen. Rechters zijn dus strenger voor daders die behoren tot hun eigen geslacht.
Uiteraard kunnen vooroordelen ook een rol spelen bij het vervolgingsbeleid door het Openbaar Ministerie: zo is het bekend dat diefstal en drugsdelicten meer vervolgd worden dan witteboordcriminaliteit.[21]
Rechtspraak: schijnbaar neutrale beslissingen?
Men moet ook opmerken dat rechters soms ook (veelal technische) beslissingen uit handen geven, wanneer zij bij tussenvonnis (of tussenarrest) een deskundige aanstellen. Veelal zijn rechters evenwel door hun ervaring op de hoogte van de standpunten van deskundigen (zij weten welke deskundigen strenger of soepeler zijn, welke slachtofferminded zijn of welke positie zij innemen in een bepaalde controverse). De keuze voor de ene of de andere deskundige, lijkt op zich misschien wel een neutraal gegeven, maar kan in bepaalde gevallen een doorslaggevende impact hebben op de uiteindelijke uitspraak. Ook hier kunnen bepaalde vooraf bestaande ideeën van een rechter worden versterkt door de loutere aanstelling van een bepaalde gerechtsdeskundige en kunnen zij bijdragen tot ruis.
Conclusie: rechtspraak een loterij of niet?
Rechtspraak wordt vaak als een objectieve activiteit voorgesteld. Dit neemt niet weg dat de persoon van de rechter ook een grote rol speelt en dat rechtspraak het risico loopt om te verworden tot een loterij. Dit is deels inherent aan de rechterlijke vrijheid en de aard van het recht. Toch moet men opletten dat er geen te grote verschillen in de rechtspraak ontstaan. Dit gevaar is zowel in de burgerlijke rechtspraak als strafrechtspraak reëel.
Artificiële intelligentie, het aanleggen en raadplegen van exhaustieve databanken, systematisch onderzoek van statistische informatie, eventueel algemene richtlijnen voor het bepalen van strafmaten/verdeling van aansprakelijkheden/schadebegroting (indicatieve tabel) zouden misschien kunnen helpen om ruis binnen de rechtspraak te verminderen.
Om met een positieve noot te eindigen, lijkt het mij dat de rechtspraak minder ruis bevat dan voorheen, nu Europese onderzoekers zich sinds kort bewust worden van het fenomeen en er thans tools voorhanden zijn om de anomalieën op te sporen. Zo was het in het begin van de twintigste eeuw aan de balie van Limburg blijkbaar gebruikelijk dat een rechter een advocaat-stagiair die voor de eerste maal een zaak bepleitte te laten winnen om hem bij wijze van spreken een ‘hart onder de riem te steken’. Dergelijke folklore is thans (gelukkig) niet meer denkbaar.
Rob Valkeneers, advocaat Mploy
Referenties
[1] Zie daarover bv. G. FALCONE, “The Prohibition of Commentaries to the Digest and the Antecessorial Literature”, Subseciva Groningana 2014, Vol IX, online te raadplegen op https://ugp.rug.nl/sg/article/view/28766/26138; T. Wallinga, “The Reception of Justinian’s Prohibition of Commentaries”, online te raadplegen op http://local.droit.ulg.ac.be/sa/rida/file/2012/21.Wallinga.pdf.
[2] Zie T. VANSWEEVELT, “De Wet Medische Ongevallen”, T. Gez. 2010-11, (84) 86.
[3] T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2009, 23.
[4] Artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten. Zie daarover GwH 5 mei 2009, nr. 77/2009.
[5] De concentratie van de zaken in het Brusselse arrondissement gebeurde naar verluidt om de ‘eenheid’ binnen de rechtspraak te bewaken. De Brusselse rechters in eerste aanleg en graad van beroep verschilden nochtans ook grondig over de wijze waarop de vele dossiers moesten worden beoordeeld. Uiteindelijk keerde de rechtspraak in graad van beroep, nadat het Hof van Cassatie de arresten van de eerste kamer van hof van beroep te Brussel had vernietigd. Het was echter eerder al duidelijk dat andere kamers binnen het hof van beroep een andere oplossing voorstonden. Deze wetgevende ‘ingreep’ heeft dus in elk geval niet de gewenste eenheid binnen de rechtspraak kunnen verzekeren. Ook binnen een zelfde instelling kunnen immers de opvattingen sterk divergeren.
[6] Zie ook voor een pleidooi voor meer interdisciplinair onderzoek op Europees niveau: A. DYEVERE, W. WIJTVLIET en L. LAMPACH, “The Future of European legal scholarship: empirical jurisprudence”, Maastricht Journal of European and Comparative Law 2019, Vol. 26, 348-371.
[7] Geciteerd door D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021, 14-15.
[8] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021, 15-16.
[9] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021, 17. Zie S. DANZIGER, J. LEVAY en L. AVNAIM-PESSO, ‘Extraneous factors in judicial decisions’, Proc Natl Acad Sci U S A. 2011 Apr 26; 108(17): 6889–6892.
[10] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021. Zie O. EREN en N. MOCAN, “Emotional Judges and Unlucky Juveniles”, American Economic Journal: Applied Economics 2018, 171-205.
[11] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021,17.
[12] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021,17. D. CHEN en A. PHILIPPE, “Clash of norms: judicial leniency on defendant birthdays”, Technical report, 2017, te raadplegen op http://users.nber.org/~dlchen/papers/Clash_of_Norms.pdf.
[13] A. HEYES en S. SABERIAN, “Temperature and Decisions: Evidence from 207,000 Court Cases”, American Economic Journal: Applied Economics, Vol. 11, nr. 2, 2019, 238-265. Sindsdien werd dit fenomeen meermaals onderzocht, ook de auteurs zelf gaven een update in 2022: A. HEYES & SOODEH SABERIAN, “Correction to "Temperature and Decisions: Evidence from 207,000 Court Cases and Reply to Spamann”, American Economic Journal: Applied Economics, Vol. 14, nr. 4, 529-533.
[14] D. KAHNEMAN, O. SIBONY en C. R. SUNSTEIN, Noise. A Flaw in Human Judgement, HarperCollinsPublishers, 2021, 17.
[15] Over de invloed van de presidentsverkiezingen: C. BERDEJO en D.L. Chen, “Electoral cycles among us courts of appeals judges”, The Journal of Law and Economics, 479–496. Over de impact van kleuren: D. H. WHALEN en F. A. BLANCHARD “Effects of Photographic Evidence on Mock Juror Judgement”, Journal of Applied Social Psychology, 1982, 12(1), 30–41). Over het gebruik van visuele informatie: N. FEIGENSON, “Emotional influences on judgments of legal blame: How they happen, whether they should, and what to do about it”, Emotion and the Law, 2010, 45–96; N. FEIGENSON en J. PARK, “Emotions and Attributions of Legal Responsibility and Blame”, Law and Human Behavior, 2006, 30(2), 143–161. N. FEIGENSON, “Visual evidence”, Psychonomic Bulletin & Review, 2010, 17(2), 149–154, doi:10.3758/PBR.17.2.149). Zie Microsoft Word – 1) Titles and Acknowledgments.docx (calstate.edu), p. 26-27
[16] D. L. CHEN, T. J. MOSKOWITZ en K. SHUE, “Decision making under the gambler’s fallacy: evidence from asylum judges, loan officers, and baseball umpires”, The Quaterly Journal of Economics 2016 , 1181–1242.
[17] Zie voor een overzicht: D. L. CHEN, “Judicial analytics and the great transformation of American Law”, Artificial Intelligence and Law 2019, 15-42, te raadplegen op Judicial analytics and the great transformation of American Law | SpringerLink.
[18] Zie bijvoorbeeld voor een onderzoek naar afwijkende strafmaten in verkeerszaken in Frankrijk: A. MELCARNE, B. MONNERY en F. Ch. WOLFF, “Prosecutors, judges and sentencing disparities: Evidence from traffic offences in France”, International Review of Law and Economics 2022, te consulteren via https://hal.science/hal-03690684/document.
[19] S. BIELEN, P. GRAJZL en W. MARNEFFE, “Blame Based on One’s Name? Extralegal Disparities in Criminal Conviction and Sentencing”, European Journal of Law and Economics, 2021, 469-521.
[20] S. BIELEN, N. MOCAN en W. MARNEFFE, “Racial Bias and In-group Bias in Judicial Decisions: Evidence from Virtual Reality Courtrooms”, The Journal of law & economics, 2021, 269 -300. Samenvatting: ‘We find that both white and minority evaluators are harsher towards minority defendants during the conviction decision. In the sentencing phase defendants receive favorable treatment from evaluators of their own race. This pattern of behavior leads to significant bias against minorities at all stages: conviction, prison sentence, and fine, which is partly the reflection of the fact that the numerical majority of the evaluators are white. Evaluators' concerns about terrorism do not impact the racial biases in these decisions. The same racial bias is observed in the decisions of practicing attorneys. Adding a small number of prosecutors and judges to the sample of attorneys generates similar results as those obtained from the attorney sample.’
[21] Zie ook voor de situatie in Nederland: S. BIELEN en P. GRAJZL, “Prosecution or Persecution? Extraneous Events and Prosecutorial Decisions”, Journal of empirical legal studies 2021, 765-800.
0 reacties