In bepaalde situaties is dit inderdaad het geval.
Eerste geval: een erfgerechtigd kind heeft van zijn ouder een in te brengen schenking of legaat ontvangen.
Een erfgenaam die de nalatenschap verwerpt blijft vreemd aan de erfenis, hij wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest (art. 785 B.W.). Gevolg: hij kan de gift (schenking of legaat) niet meer inbrengen of anders uitgedrukt: hij kan de gift niet meer aanrekenen op zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn ouder. Door de verwerping heeft hij immers geen erfdeel meer. Wat meer is: hij mag, indien hij geen afstammelingen heeft die zijn plaats vervullen, de hem gedane schenking behouden of het hem vermaakte legaat opeisen ten belope van het beschikbaar deel (art. 848 B.W.)[1]. De begiftigde kan dus een voordeel halen uit de verwerping wanneer de hem gedane gift groter is dan zijn erfdeel en het beschikbaar deel nog intact is.
Voorbeeld
Een ouder laat 5 kinderen na. Ieders erfdeel is 1/5. Het begiftigde kind heeft een schenking gekregen waarvan de waarde ¼ van de totale erfenis (fictieve massa) bedraagt. Door de nalatenschap te verwerpen heeft hij recht om de schenking te behouden (in casu: ¼ van de erfenis) en de overige 4 kinderen krijgen elk ¼ van de overblijvende ¾. De schenker, die de gelijkheid tussen zijn kinderen beoogde, wordt door deze verwerping bedrogen in zijn verwachtingen. Hij had dit kunnen voorkomen door te bepalen dat de schenking zou ontbonden worden indien het begiftigde kind zijn nalatenschap zou verwerpen.
In sommige gevallen is het resultaat echter nog veel verrassender, met name wanneer het beschikbaar deel gelegateerd werd aan een derde. Wij verklaren ons nader:
Het beschikbaar deel varieert naargelang het aantal kinderen die tot de nalatenschap komen: ½ indien er een kind is, 1/3 indien er twee kinderen zijn en ¼ indien er drie of meer kinderen zijn. Echter, doordat een kind de nalatenschap verwerpt daalt het aantal reservatairen. Een erfgerechtigde die de nalatenschap verwerpt wordt immers geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. Er wordt dus voor de berekening van het beschikbaar deel geen rekening meer gehouden met de erfgerechtigde die de nalatenschap verworpen heeft.[2] Zijn er bijvoorbeeld drie kinderen, waarvan één kind de nalatenschap verwerpt dan vergroot het beschikbaar deel van ¼ naar 1/3. Stel nu dat het verwerpende kind een in te brengen schenking had ontvangen (met een waarde bij veronderstelling van 1/3 van de fictieve massa) maar dat de ouder het hele beschikbaar deel bij testament had vermaakt aan een vreemde, dan vervalt dit legaat aan deze vreemde als gevolg van de verwerping door het eerder begiftigde kind. Een cijfervoorbeeld zal dit duidelijker maken.
Voorbeeld
X heeft 3 kinderen, A, B en C
B (heeft geen afstammelingen) had een schenking gekregen als voorschot t.b.v. 300.000 €
X legateerde het beschikbaar deel aan V (vreemde)
De fictieve massa (F.M.) bedraagt 900.000 €
Beschikbaar deel is 1/4 of 225.000 €.
De schenking als voorschot t.b.v. 300.000 € overschrijdt de globale reserve niet maar B zal wel moeten inleveren want zijn erfdeel bedraagt slechts 225.000 €. Het Beschikbaar Deel (B.D.) blijft onaangetast zodat het legaat aan V kan uitgevoerd worden. V zou dan 225.000 ontvangen en elk van de kinderen A, B en C eveneens. Gesteld echter dat B de nalatenschap zou verwerpen dan verandert de schenking als voorschot in een schenking vooruit en buiten deel. Het B.D. zou dan zijn (gezien er maar twee kinderen zijn die tot de nalatenschap komen): 1/3 of 300.000 €. Het gevolg zou dan zijn dat B het beschikbaar deel volledig heeft uitgeput zodat het legaat aan V moet vervallen. A en C hebben ook baat bij de verwerping door hun broer B. Zij bekomen nu ook elk eveneens 300.000 € (elk de helft van de globale reserve die nu 600.000 bedraagt)! Het resultaat zou heel anders zijn zo V een schenking had ontvangen vóór de gift aan B. In dit geval zou V de schenking behouden en zou de schenking aan B geheel of ten dele worden ingekort.
Tweede casus: de erfbelasting overtreft de waarde van het erfdeel.
Het tweede geval is van een heel andere orde.
De aanvaarding van een nalatenschap houdt ook de verplichting in voor de erfgenamen om de verschuldigde erfbelasting te betalen. Vooral wanneer de vererving in zijlijn gebeurt kan dit tot (onaangename) verrassingen leiden. Stel dat een oom of tante overlijdt binnen de drie jaar nadat zij eigendommen heeft verkocht (of andere kapitalen heeft ontvangen) dan moeten haar erfgenamen de erfbelasting op deze koopsommen betalen, ook al zijn deze bedragen niet meer in haar nalatenschap terug te vinden maar kan geen verklaring gegeven worden voor de besteding van deze sommen. Deze erfbelasting kan hoger oplopen dan het erfdeel dat men ontvangt. Zelfs een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving helpt de erfgenamen hier niet: de erfbelasting is immers geen schuld van de nalatenschap maar van de erfgenamen. In dergelijk geval doen de erfgenamen er dus beter aan om de nalatenschap gewoonweg te verwerpen.
Nog een kanttekening : Bedrieglijke verwerping – Verwerping van de nalatenschap door de erfgenaam/schuldenaar ten nadele van zijn schuldeisers.
De erfgenaam-schuldenaar verwerpt de hem toegevallen nalatenschap omdat zijn erfdeel toch meteen zal in beslag genomen worden door zijn schuldeisers. Art. 788 B.W. laat deze schuldeisers echter toe om zich door de rechter te doen machtigen om de nalatenschap in zijn plaats te ‘aanvaarden’.[3] De schuldeisers worden hierdoor geen erfgenamen maar zij kunnen wel beslag leggen op de goederen die in het vermogen van hun debiteur zouden gevallen zijn indien deze de nalatenschap niet had verworpen.[4] Tot beloop van hun vordering is de verwerping niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers die met succes deze maatregel hebben genomen.[5] De verwerping is echter niet nietig. Dit heeft tot gevolg dat het erfdeel van de verwerpende erfgenaam definitief is overgegaan naar zijn mede-erfgenamen[6] waardoor deze mede-erfgenamen op hem een verhaalrecht hebben voor de sommen die zij aan zijn schuldeisers hebben moeten afstaan. [7] [8] In voorkomend geval zal de schuldeiser ook schadevergoeding kunnen eisen.[9] Conclusie: de erfgenaam-schuldenaar die de hem toegevallen nalatenschap bedrieglijk verwerpt ten nadele van zijn schuldeisers verliest definitief alle aanspraken op deze erfenis, moet aan de erfgenamen die in nuttige orde stonden na de verwerping de bedragen terugbetalen die zij in zijn plaats hebben moeten betalen en zal bovendien nog vergoeding verschuldigd zijn voor alle schade die uit zijn bedrieglijk optreden zijn voortgevloeid![10] In voorkomend geval volgt nog een strafrechtelijk sanctie. Medeplichtige juridische raadgevers kunnen mede aansprakelijk worden gesteld…
Johan Verstraete
Juli 2015
[1] Tenzij de schenking gedaan was of het legaat vermaakt met beding dat de gift zou ontbonden worden indien het begiftigde kind de nalatenschap zou verwerpen.
[2] Klassieke Belgische oplossing (zie R. DILLEMANS, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Deel VI, Erfrecht, Deel 1, Toewijzing van de nalatenschap, E. Story-Scientia, Gent (1984), p. 288, nrs. 119 en 120).
[3] Zie hierover uitgebreid (o.m.) J. DU MONGH, m.m.v. C. DECLERCK, Commentaren, Erfrecht, Schenkingen en Testamenten, Art. 788 B.W., 16 blz.; – DELNOY, P., Rep. Not., L’option héréditaire, Larcier (1994), p. 206 e.v., nrs. 262-267; – M. PUELINCK-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, Overzicht van rechtspraak, Erfenissen (1988-1995),T.P.R. 1997, p. 221, nrs. 104-105.
[4] P. DELNOY, “L’option héréditaire”, p. 208 nr. 265; – J. DU MONGH, m.m.v. C. DECLERCK, Commentaren, Erfrecht, Schenkingen en Testamenten, Art. 788 B.W., p. 9 nr. 16 en verwijzingen aldaar.
[5] J. DU MONGH, m.m.v. C. DECLERCK, o.c. p. 12 nr. 20.
[6] Of naar de erfgenamen die door deze verwerping in nuttige orde kwamen.
[7] J. VERSTRAETE, Notariële Actualiteit, Deel 7, Familierecht, Deel Erfrecht, Die Keure, Brugge (1996), p. 46 nr. 42; – M. PUELINCKX-COENE en J. VERSTRAETE, Overzicht van rechtspraak, Erfenissen (1978-1987), T.P.R. 1988, p. 987 nr. 90.
[8] Men aanvaardt dat de mede-erfgenamen de procedure kunnen weren door de schuldeiser te betalen. Zie: P. DELNOY, o.c., p. 207 nr. 264; – J. DU MONGH, m.m.v. C. DECLERCK, o.c. p. 11 nr. 19.
[9] Rb. Luik, 16 maart 1936, Rev. Prat. Not. 1937, 53; – P. DELNOY, o.c., p. 208 nrs.264-265; – J. DU MONGH, m.m.v. C. DECLERCK, o.c. p. 12 nr. 20.
[10] J. VERSTRAETE, “Help! Ons kind is insolvabel!” in E. BEGUIN en J.-L. RENCHON (eds.), Liber amicorum Jean-François TAYMANS, De Boeck-Larcier, Brussel (2013), p. 495-510, inz. p. 497-498.
0 reacties