Sinds de nieuwe una via-regeling[1] beschikt de fiscus over een zelfstandige vordering voor de strafrechter. Het betreft een burgerlijke vordering tot betaling van de belastingen, de interesten, de belastingverhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten en bijbehoren (zie het nieuw artikel 4bis van de Voorafgaande Titel bij het Wetboek van Strafvordering (VTSv.)). De doelstelling is dat de strafrechter niet enkel oordeelt over de strafrechtelijke tenlasteleggingen van het openbaar ministerie, doch ook over het geschil met de fiscus. Een afzonderlijke fiscale (gerechtelijke) procedure is dan niet meer nodig.
De fiscale administratie bekleedt bij deze vordering de hoedanigheid van “tussenkomende derde”[2]. Zodra de vordering aanhangig is bij de strafrechter worden lopende procedures voor de burgerlijke (fiscale) rechtbanken die betrekking hebben op dezelfde fiscale vordering beëindigd en verdergezet voor de strafrechter[3]. De strafrechter buigt zich naast de strafvordering dan ook over de fiscaal/burgerlijke vordering. Er wordt een volwaardig fiscaal debat over de verschuldigde belasting gevoerd.
Indien de strafrechter de vordering van de fiscus inwilligt, vormt het vonnis/arrest een (nieuwe) uitvoerbare titel voor de fiscus, waarmee hij de belastingschuld kan invorderen. Een latere inkohiering is dan overbodig.
Wat echter als de fiscus reeds over een uitvoerbare titel beschikt?
Tijdens het parlementair debat bij de nieuwe una via regeling werd er geopperd dat, ingeval van inkohiering (inzake inkomstenbelastingen) vóór de uitspraak van de strafrechter, de rechterlijke beslissing in de plaats van de vroegere inkohiering komt[4].
Intussen hebben twee rechters zich gebogen over deze problematiek, doch zijn niet tot hetzelfde besluit gekomen.
In een strafzaak waarbij de fiscus een zelfstandige vordering heeft ingesteld, zal de strafrechter eerst moeten nagaan of de vordering van de fiscus ontvankelijk is, m.n. of hij het vereiste belang heeft[5], in het bijzonder ingeval hij reeds over een uitvoerbare titel beschikt.
Volgens de correctionele rechtbank van Luik: enkel indien de betwisting fiscaal/procedureel nog mogelijk is
Om deze vraag te beantwoorden maakt de strafrechter van de correctionele rechtbank te luik in zijn vonnis van 5 november 2020 terecht een onderscheid tussen de btw en de directe belastingen.
De feiten kort samengevat: een ondernemer met een eenmanszaak laat na om aangiften in de btw en personenbelasting in te dienen. N.a.v. fiscale controles wordt hiervan melding gemaakt aan het openbaar ministerie die tot strafrechtelijke vervolging overgaat. De fiscus gaat ondertussen door met de taxatie, zonder enige betwisting vanwege de belastingplichtige. Na dagvaarding door het openbaar ministerie voor inbreuken op de wetgeving inzake btw en inkomstenbelastingen, legt de fiscus een verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst neer bij de correctionele rechtbank.
Wat het luik van de inkomstenbelastingen betreft, beslist de strafrechter dat aangezien de beklaagde géén bezwaar had ingediend tegen de gevestigde aanslagen, deze definitief waren en de fiscale administratie dus geen nieuwe titel meer kon vragen aan de strafrechter[6]. De fiscus hoeft immers geen betwisting vanwege de belastingplichtige meer te vrezen, want elk bezwaarschrift of betwisting van de belastingplichtige zal onontvankelijk zijn. Voor het aanslagjaar dat nog niet door de fiscus was ingekohierd, heeft de strafrechter de vordering van de fiscus wel ontvankelijk, en vervolgens ook gegrond verklaard, waardoor het vonnis als executoire titel geldt.
In tegenstelling tot de inkomstenbelastingen, is er inzake btw geen verplicht administratief beroep. Een belastingplichtige die zich wil verzetten tegen de btw (cf. de inschrijving in het innings- en invorderingsregister), zal zich meteen tot de rechter kunnen wenden. Volgens de rechter in Luik beschikt de fiscus inzake btw wél steeds over een autonome vordering voor de strafrechter, vermits de belastingplichtige steeds de mogelijkheid heeft om deze titel te betwisten voor de fiscale rechter, zolang deze vordering niet is verjaard. Het belang van de fiscus kan dan bestaan uit het zich willen wapenen tegen een onderbreking van de tenuitvoerlegging van het innings- en invorderingsregister. De vordering van de fiscus inzake btw werd bijgevolg door de strafrechter ontvankelijk, en bovendien gegrond bevonden. De rechter bepaalde dat zijn vonnis de executoire titel van de fiscus inzake btw zou vervangen.
Volgens de correctionele rechtbank van Brugge: enkel indien de aanslagen nog niet gevestigd zijn
In een vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge van 22 september 2021[7] werd de belangvereiste heel restrictief geïnterpreteerd. Na de vestiging van bijkomende taxaties in de personenbelasting en vennootschapsbelasting, hadden de belastingplichtigen in deze zaak de taxaties wél betwist (vs. zaak Luik, zie hoger). Het geschil was hangende voor de fiscale rechter. Ook hier diende de fiscus een verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst in voor de strafrechter.
De rechter te Brugge oordeelde dat de zelfstandige vordering van de fiscus voor de strafrechter enkel een vordering kan zijn tot betaling van de belastingen, de interesten, de belastingverhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten en bijbehoren. Zij kan niet dienen om de geldigheid van de reeds bestaande uitvoerbare titels te bevestigen en betaling van de aanslagen te bevelen. De fiscus had bijgevolg geen belang bij een tweede of bijkomende uitvoerbare titel, noch bij een vervangende uitvoerbare titel. De rechter benadrukt dat de fiscus niet meer rechten kan verkrijgen dan deze waarover hij reeds beschikt o.b.v. de reeds bestaande aanslagen. Hij verklaarde de vordering van de fiscus dan ook niet toelaatbaar.
Besluit: belang van de doelstelling van de wetgever tot integratie van het fiscaal geschil in de strafzaak
De Brugse rechter lijkt hiermee aan te geven dat de fiscus enkel een vordering voor de strafrechter kan instellen indien hij nog niet beschikt over een uitvoerbare titel. Door de vestiging van de aanslag, zou de fiscus geen belang meer hebben om de aanslagen te laten bevestigen voor de strafrechter.
Nochtans waren de aanslagen in deze zaak geenszins definitief, gezien de hangende procedure voor de fiscale rechter. De wetgever voorziet voor dergelijke gevallen expliciet dat de betwisting voor de fiscale rechter dan wordt verdergezet door de strafrechter (artikel 4bis, tweede lid VTSv.). De rechter in Brugge lijkt aldus een vonnis contra legem te vellen dat bovendien heel de doelstelling van de wetgever om de fiscale procedure te integreren in de strafprocedure tenietdoet.
Gelet op het hoger beroep van de belastingplichtigen, is het uitkijken naar het oordeel van het Hof van Beroep te Gent. Door de afwijzing van de vordering van de fiscus als zijnde onontvankelijk, is er slechts één aanleg om te oordelen over de grond van het fiscaal geschil…
In strafzaken is het dus noodzakelijk om het belang van de tussenkomst van de fiscus grondig na te gaan. In bepaalde gevallen kan het zelfs opportuun zijn om zelf de fiscus te betrekking in de strafzaak.
Het laatste woord over de praktische toepassing van de nieuwe una via regeling is duidelijk nog lang niet gezegd. Voor meer informatie en begeleiding van uw dossier kan u terecht bij ons.
[1] Wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, BS 24 mei 2019; De Wet is in werking getreden op 1 januari 2020.
[2] Deze vrijwillige tussenkomst wordt formeel geregeld door de artikelen 811 t.e.m. 814 van het Gerechtelijk Wetboek.
[3] Art. 4bis, tweede lid VTSv.
[4] Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3515/005, 92.
[5] Art 17 Ger.W.
[6] Voor een uitgebreide analyse, zie: Corr. Luik 5 november 2020, RGCF 2021, afl. 3, noot A.L. Claes en C. VAN HOUTE.
[7] Corr. Rb. West-Vlaanderen, afdeling Brugge 22 september 2021, www.monkey.be, nr. 300134678. Zie ook noot van W. DEFOOR in Fiscale Koerier 2021/16, 402-407.
0 reacties