Kleine percentjes maken rijke ventjes: welk btw-tarief voor elektronische publicaties ?
Voor publicaties op een fysieke drager (kranten, tijdschriften, dagbladen, …) mag een verlaagd btw-tarief worden toegepast, terwijl e-publicaties (digitale formats) steeds aan het standaard btw-tarief worden onderworpen. In een arrest van 7 maart 2017 (HvJ 7 maart 2017, C-390/15, RPO) beslist het Hof van Justitie dat dit onderscheid niet discriminerend is.
Dit arrest ligt in de lijn van eerdere uitspraken, maar verschilt van de in verschillende lidstaten uitgedrukte visies. Bovendien zal het wellicht niet lang stand houden. De Europese Raad bereidt immers een initiatief voor om dit bestaande onderscheid op te heffen. Ook de (huidige) Belgische praktijk lijkt niet geheel EU-conform. Daarom hierna een korte stand van zaken.
Dit artikel wordt u aangeboden dankzij de steun van Larcier, Advocatennet.be en KnopsPublishing
Hoe worden tarieven bepaald?
Btw wordt geregeld in een Europese richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L 347 van 11 december 2006), waarvan het resultaat in het nationaal recht moet worden omgezet.
Inzake de toe te passen tarieven krijgen lidstaten evenwel een zekere vrijheid. Ze moeten 1 uniform tarief invoeren voor alle leveringen van goederen en diensten, wat (vanaf 1 januari 2016 t/m 31 december 2017) niet lager mag zijn dan 15 %. (art. 97 Rl, in België 21 %). Daarnaast worden in een bijlage (III) bij de Richtlijn enkele categorieën vermeld, waarop lidstaten één of twee verlaagde tarieven kunnen toepassen, die niet lager mogen zijn dan 5 % (art. 98 Rl, in België 6 en 12 %). ‘Langs elektronische weg verrichte diensten’ worden evenwel uitdrukkelijk hiervan uitgesloten.
Punt 6 van deze bijlage vermeldt “de levering van boeken, op alle fysieke dragers, ook bij uitlening door bibliotheken, met inbegrip van brochures, folders en soortgelijk drukwerk, albums, platen-, teken- en kleurboeken voor kinderen, gedrukte of geschreven muziekpartituren, landkaarten en hydrografische en soortgelijke kaarten, kranten en tijdschriften, voor zover niet uitsluitend of hoofdzakelijk reclamemateriaal”.
Verder bestaan diverse vormen van overgangsbepalingen. Zo vb. kunnen lidstaten die op 1 januari 1991 verlaagde tarieven toepasten, deze voorlopig blijven toepassen, mits vastgesteld op grond van duidelijk omschreven redenen van maatschappelijk belang en ten behoeve van de eindverbruikers. (art. 110 Rl) In dit kader werd in België een administratieve aanschrijving (nr. 82 van 15 december 1970) gepubliceerd waarin, onder voorwaarden, de toepassing van een 0 % tarief voor leveringen (en invoer) van dag- en weekbladen werd aanvaard. Zo moesten deze (toen) o.a. ten minste 50 keer per jaar verschijnen en voor de heffing van invoerrechten worden ingedeeld onder de categorie 49.02.
Een problematisch onderscheid in tarieven?
De algemene btw-reglementering leidt tot een onderscheid tussen digitale en papieren publicaties. Enkel de levering van lichamelijke goederen kan immers als een ‘levering van een goed’ worden beschouwd. Digitale publicaties vormen aldus voor de btw een ‘dienst’. Dit onderscheid volstaat evenwel niet om een verschil in tarifering te verantwoorden, waarbij enkel fysieke publicaties een verlaagd tarief kunnen genieten. Het onderscheid goed/dienst zou immers een niet relevant onderscheidingscriterium zijn, aangezien zowel goederenleveringen, als dienstprestaties in beginsel aan een verlaagd tarief kunnen worden onderworpen.
Toch valt op dat punt 6 van bijlage III enkel voor leveringen op fysieke dragers een mogelijkheid voor verlaagde tarieven voorziet. Niet alleen is dit onderscheid op het eerste zicht merkwaardig, ook de formele totstandkoming van deze tekst roept vragen op. Het specifieke punt 6 van bijlage III werd immers gewijzigd met een richtlijn van 2009. Wetgevings-technisch komt deze bevoegdheid toe aan de Raad, doch slechts “na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité”. (art. 113 VWEU) In casu werd het Parlement geraadpleegd, maar op grond van een andere tekst. Het voorgelegde voorstel verwees ook naar een verlaagd tarief voor “luisterboeken, cd’s, cd-roms of een soortgelijke fysieke drager die hoofdzakelijk dezelfde inhoud bevatten als gedrukte boeken” en de beperking “op alle fysieke dragers” kwam hierin niet voor. Over de uiteindelijke tekst, waarin het verlaagd tarief expliciet werd beperkt tot fysieke publicaties werd het Europees Parlement niet opnieuw geconsulteerd.
Niet alleen het Europese kader is betwistbaar. In de marge kan worden opgemerkt dat ook de Belgische uitzondering op basis van art. 110 Rl. niet onbetwist is. Zo dateert deze beslissing van 1970, maar werden de voorwaarden versoepeld (o.a. 48 ipv 50 publicaties) na 1 januari 1991, de in de richtlijn opgelegde deadline voor overgangsbepalingen. Bovendien wordt het ‘maatschappelijk belang van de afwijking’ niet uitdrukkelijk gemotiveerd in de aanschrijving, ofschoon vereist door de richtlijn. Tenslotte werd aldus via een administratieve aanschrijving het bij Wet bepaalde belastingtarief verlaagd. Dit is evenmin in overeenstemming met het in België geldende grondwettelijke legaliteitsbeginsel dat oplegt dat alle essentiële elementen van een belasting bij Wet moeten worden geregeld. (Art. 170 en 172 Gw.) Terugkoppelend naar de vorige alinea’s valt verder op dat ‘zuiver technisch’ deze uitzondering verwijst naar “de levering” van goederen, waardoor (digitale) diensten in principe zouden moeten worden uitgesloten.
Zowel in een Europees kader, als specifiek vanuit Belgische hoek roept de regeling aldus enkele vragen op.
Toepassingen in andere lidstaten beoordeeld door het Hof van Justitie
Binnen de Europese context heeft het Hof zich reeds enkele malen over het onderscheid tussen fysieke en digitale publicaties moeten uitspreken.
Een eerste arrest betrof de Finse belastingreglementering. De verkoop van gedrukte boeken werd onderworpen aan een verlaagd tarief van 9 %, terwijl voor luisterboeken of e-boeken op CD-rom, USB-stick of soortgelijk product het standaardtarief van 23 % btw werd aangerekend. De vraag of dit al dan niet discriminerend was, moest volgens het Hof door de nationale rechter worden beantwoord. Deze moet nagaan of de modale consument beide goederen als soortgelijk beschouwt. (Cf. HvJ 11 september 2014, C-219/13, K Oy).
In twee volgende arresten werden Frankrijk en Luxemburg veroordeeld wegens niet correct omzetten van de BTW richtlijn. Beide lidstaten pasten immers ook een verlaagd BTW tarief toe op de verkoop van digitale of elektronische boeken die tegen betaling konden worden gedownloaded. Volgens het Hof gingen ze hiermee ten onrechte verder dan de in punt 6 vermelde categorie. Zelfs als de in punt 6 gemaakte beperking discriminerend zou zijn, zou dit er niet toe kunnen leiden dat de categorie van mogelijks verlaagde tarieven zou kunnen worden uitgebreid. Het eventueel discriminerend karakter werd bijgevolg niet onderzocht. (Cf. HvJ 5 maart 2015, C-502/13 en C-479/13).
Pas in het recente arrest van 7 maart 2017 moest het Hof uitdrukkelijk het gemaakte onderscheid beoordelen. De mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief te heffen werd, volgens het Hof, ingevoerd om “het lezen te bevorderen, ongeacht of het gaat om literatuur, vakliteratuur, kranten of tijdschriften”. In dit kader zijn digitale en fysische publicaties dan ook gelijk. Niettemin moet de wetgever in zijn fiscaal beleid een ruime beoordelingsbevoegdheid krijgen, gelet op de hieraan gekoppelde politieke, economische en/of sociale keuzes. De uitsluiting van elektronische publicaties is, volgens het Hof, te verantwoorden vanuit de wil om voor alle elektronische diensten één duidelijk, nauwkeurig en regelgevend kader uit te werken. Bijgevolg wordt een verantwoord onderscheid gemaakt tussen in beginsel vergelijkbare handelingen en is geen sprake van discriminatie.
Toepassing in België ?
België kent een verlaagd tarief van 6 % voor gedrukte publicaties. (rubriek XIX, bijlage A bij KB nr. 20 van 20 juli 1970, zoals toegelicht in administratieve beslissingen nr. E.T.98.968 dd. 13.06.2002; E.T.109.381 dd. 19.05.2005; E.T.107.492 dd. 24.03.2006 en E.T.127.539 dd. 16.06.2015). Daarnaast past België, zoals aangegeven, een btw-tarief van 0 % toe onder bepaalde voorwaarden.
Hoewel de Belgische aanschrijving verwijst naar ‘een levering’ werd het 0 %- tarief praktisch ook toegepast voor digitale abonnementen. De Belgische staat werd hiervoor door de Europese Commissie in gebreke gesteld. Daarom verklaarde de Minister van Financiën in een beslissing van 30 november 2015 dat, met ingang van 1 januari 2016, officieel de afzonderlijk verkochte digitale dag- en weekbladen, tijdschriften en artikels voortaan zouden worden onderworpen aan een BTW-tarief van 21 %. (Beslissing BTW nr. E.T.128.250).
De precieze invloed op de prijszetting voor abonnementen moet dan ook goed worden bekeken. Zo kan de prijs van een digitaal krantenabonnement (vb. 23 EUR/maand) vergeleken worden met de prijs van een abonnement waarbij in het weekeinde ook een papieren versie wordt bezorgd (vb. 25 EUR/maand). Door de verhoging met BTW wordt de prijs voor het zuiver digitale abonnement 27,83 EUR en hoger dan de mix-formule. Een ecologisch moeilijk te verantwoorden stimulans ! Om bovendien de effectieve toepassing van deze beslissing na te gaan, volstaat het de facturatie van een abonnement te verifiëren …
Wat er ook van zij, naast o.a. Duitsland, Nederland, Frankrijk en Luxemburg is ook België overtuigd dat het Europese onderscheid tussen fysieke en digitale publicaties moet worden afgeschaft: ook digitale publicaties zouden de verlaagde btw-tarieven moeten krijgen. (Cf. Parl. Vr. Vraag 1074 van mevrouw Cassart-Mailleux van 23 juni 2016, Vr. en Antw., Kamer, 54, nr. 080, blz. 398-399.) Dit signaal werd reeds door de Europese Commissie opgepikt. Als onderdeel van haar “Digital single market strategy for Europe” heeft ze op 1 december 2016 hiertoe een voorstel ingediend. Dit kan echter pas worden ingevoerd nadat binnen de Raad hierover unanimiteit wordt bereikt. En uit een oriënterend debat van 21 maart 2017 blijken nog niet alle neuzen volledig in dezelfde richting te staan. Vooral de toepassing van bijzonder verlaagde tarieven (vb. 0 % in België) voor digitale publicaties roept bezwaren op. Toch werd als doel gesteld om in mei 2017 alsnog hierover een gezamenlijk akkoord te bereiken. (Cf. http://www.consilium.europa.eu/en/policies/reduced-vat-epublications/)
Wordt vervolgd …
Bart Peeters: Docent en onderzoeker bij de vakgroep Metajuridica, Privaat- en Ondernemingsrecht van Ugent – Onderzoeksgroep Fiscaal recht
Op zaterdag 13 mei 2017 vormen de gebouwen van de Gentse rechtsfaculteit het terrein voor het “TIJGERfeest” (Tweehonderd Intrigerende Jaren GEntse Rechtsfaculteit), waarbij de faculteit haar deuren opent voor studenten, alumni en andere belangstellenden (Registreer u alvast voor dit feest).
Bevoorrechte partners van het Tijgerfeest:
0 reacties