Het concept ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ heeft reeds geruime tijd geleden een ingang gevonden in onze samenleving. Het betekent dat een onderneming de impact toetst van haar besluiten en activiteiten op de maatschappij en het milieu. Vanuit de drie P’s (people-planet-profit) streeft een duurzame onderneming naar meerwaardecreatie niet alleen op economisch, maar ook op ecologisch en sociaal vlak. In de strijd richting een duurzamere samenleving stellen we vast dat er zich recent een volgend concept aandient: maatschappelijk verantwoord eigenaarschap.
Van private eigenaars en ondernemingen, maar evengoed van publieke entiteiten, wordt verwacht dat zij op een maatschappelijk verantwoorde manier omgaan met hun patrimonium.
Het eigendomsrecht is geëvolueerd van het meest absolute en exclusieve recht dat men kan hebben op een goed naar een meer genuanceerd beeld van een eigenaar die ook rekening moet houden met zijn of haar omgeving.
Toename van concrete verplichtingen voor eigenaars
De tijd van aanmoedigingen en (geldelijke) stimulansen om tot een verduurzaming van de bebouwde omgeving te komen, lijkt stilaan voorbij. Eigenaars worden meer en meer gedwongen om aandacht te hebben voor duurzaamheid. Een voorbeeld hiervan is de uitdrukkelijke verplichting om vastgoed gelegen in Vlaanderen te renoveren. Wie sinds 1 januari 2022 eigenaar, opstalhouder of erfpachter wordt van een niet-residentieel gebouw, is verplicht om bepaalde duurzame verbouwingswerken door te voeren binnen de vijf jaar.
Het valt te verwachten dat meer van dergelijke verplichtingen zullen volgen. Zo heeft de Europese Commissie, in het kader van haar ‘Renovation Wave’, op 15 december 2021 een voorstel afgekondigd tot herziening van de richtlijn 2018/844/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen. Het voorstel legt de verplichting op om binnen afzienbare tijd bepaalde minimale drempels te halen, niet alleen voor publieke gebouwen en niet-residentieel vastgoed, maar ook voor woningen.
Wat de publieke entiteiten betreft, gaan meer en meer stemmen op om ook hier van een louter aanmoedigen te evolueren naar dwingende duurzame criteria voor aanbestedende overheden. De bestaande regelgeving, zowel op nationaal als Europees niveau, beperkt zich tot mogelijkheden en suggesties om in te zetten op duurzaamheid en is daardoor te vrijblijvend. Wil de overheid het goede voorbeeld geven, dan zou zij bijvoorbeeld bij het aanbesteden van grote bouwwerken verplicht de levenscycluskosten van een gebouw als criterium moeten opnemen in het gunningsproces.
Duurzaam betekent ook verdraagzaam
Op macroniveau, los van concrete eigenaarsverplichtingen, stellen we vast dat het recht ter bevordering van een duurzame samenleving ook een vorm van verdraagzaamheid verwacht. Het recht en de samenleving is dermate geëvolueerd dat het eigendomsrecht een socialere invulling krijgt. Zo is het sinds de inwerkingtreding van het nieuwe goederenrecht op 1 september 2021 niet langer mogelijk om de verwijdering te vorderen van bomen van een buurman, indien dit in strijd zou zijn met het algemeen belang. Tot dat algemeen belang behoren onder meer de belangen van het leefmilieu, de landschappelijke waarde en de erfgoedwaarde.
Rechtssubjecten moeten zich ook socialer opstellen wat betreft het gebruik van gemene voorwerpen. Het nieuwe artikel 3.43, eerste lid BW bepaalt uitdrukkelijk dat het gebruik van de gemene voorwerpen niet zomaar toekomt aan eenieder, maar dat bij dat gebruik het algemeen belang, met inbegrip van het belang van toekomstige generaties, vooropstaat.
In de parlementaire voorbereidingen wordt verwezen naar de huidige tijden van mogelijke schaarste en groeiende aandacht voor ecologie en milieu.
Maar is dit wel voldoende? Een duurzame ontwikkeling vereist dat het gedrag van rechtssubjecten in het algemeen, en het gebruik van eender welke goederen in het bijzonder, gebeurt met aandacht voor de huidige en toekomstige generaties. Duurzaamheid als gedragsregel in het recht? Dat vormt het voorwerp van mijn verder onderzoek.
Dorothy Gruyaert– professor Recht en duurzaamheid KU Leuven en Kulak, lid van het Leuven Centre for Public Law en het Instituut voor Goederenrecht.
Deze bijdrage is een abstract van een meer uitgebreide paper over dit topic, verschenen in het congresboek Recht en duurzaamheid / Droit et durabilité, uitgegeven bij Larcier.
0 reacties