13 aug 2018 | Expertise

Magritte en de handgift

Door Jubel

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel
Jurist
Arbeidsrecht Gerechtelijk recht Publiek recht
3 - 7 jaar
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 13/08/2018 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Deze -aanzienlijk ingekorte- bijdrage van de hand van advocaat Jan Van Besien kadert in het teken van het Liber Amicorum dat advocatenkantoor Tiberghien op 30 mei 2018 uitreikte aan Rik Deblauwe, fiscaal jurist en sedert 1984 verbonden aan Tiberghien. Het volledige artikel van Jan Van Besien kunt u lezen in het Liber Amicorum Rik Deblauwe, verkrijgbaar bij KnopsPublishing.

1. Schilderijtjes

Ik herinner me hoe een goede vriend-advocaat me glimlachend vertelde hoe hij werd geïntroduceerd in het fiscaal recht. Zijn stagemeester nodigde hem uit naar een bankkantoor. Ter plaatse vroeg de stagemeester aan een loket de afgifte van een grote som geld, die prompt door de bankbediende tevoorschijn werd gehaald in de vorm van een indrukwekkend stapeltje bankbiljetten. De stagemeester stapte dan enkele meters verder naar een ander loket, waar dezelfde bankbediende opdook. De bankbiljetten werden gecontroleerd, en dan door de bankbediende weer in bezit genomen.

Deze scène werd ongetwijfeld aangekondigd, en daarna opgevolgd, middels aangetekende kennisgevingen. Vooreerst een aangetekende brief van de schenker, waarmede deze de handgift aankondigde en de begiftigde uitnodigde om op dag x om uur y op het kwestieuze bankkantoor aanwezig te zijn. Daarna een brief van de begiftigde waarmede deze zijn dank betuigde voor de schenking en uitdrukkelijk meldde deze te aanvaarden.

Een andere methode, en volgens sommige doctrine de beste, bestaat er in de schenking te laten vaststellen bij onze noorderburen bij een aldaar gevestigd notaris.

Alle schenkingen die door een erflater tijdens de drie jaar vóór zijn overlijden werden verricht, worden onderworpen aan het successierecht. Dit betekent dat deze schilderachtige tafereeltjes geen enkele zin hebben indien ze plaats vinden binnen de drie jaar voorafgaand aan het overlijden van de schenker, aangezien in dit geval de belasting onvermijdelijk is. Is de schenking ouder dan drie jaar, dan kan men zich de vraag stellen wat het probleem is; immers de fiscus kan dergelijke schenking niet taxeren want normalerwijs kan hij een schenking binnen de drie jaar niet bewijzen.

2. Artikel 931 BW

Artikel 931 BW stelt dat “Alle akten houdende schenking onder de levenden worden verleden voor notaris, in de gewone contractvorm (…)”.

Gelukkig is er een vaste rechtspraak en rechtsleer die ons verzekert hoe dit correct moet worden geïnterpreteerd. Immers, wat je leest is niet echt wat het is, ceci n’est pas une pipe … De juiste interpretatie is dat enkel de schriftelijke akten, waarmede een schenking tot stand wordt gebracht, voor notaris moeten worden verleden. Aldus ontsnapt de handgift aan het registratierecht, dat inzake schenkingen enkel van toepassing is op notariële akten of op onderhandse akten die vrijwillig ter registratie worden aangeboden.

3. De bankgift

Een bankgift is strikt genomen geen handgift, aangezien er geen lichamelijk roerend goed wordt overhandigd. Het betreft een overdracht van een schuldvordering, animus donandi, die zijn beslag krijgt door een overschrijving. De rechtsleer beschouwt het als een onrechtstreekse schenking.

Uit antwoorden op parlementaire vragen van een mevrouw Pieters in 2000[1] kan worden afgeleid dat de Administratie bereid is om de geldigheid van schenkingen bij bankoverschrijving te erkennen en er de regels op toe te passen geldend voor onderhandse schenkingen van roerende goederen.

4. De bewijslast

Inzake het bewijs van de handgift wordt steevast benadrukt dat het onnodig is zich hierom al te zeer te bekommeren, nu de bewijslast toch bij de fiscus ligt[2].

Het probleem is echter artikel 108 W.Succ., nu artikel 2.7.3.2.5 van de Vlaamse Codex. Het schrijft voor dat, voor de heffing van de erfbelasting, het bestaan van een roerend goed (of onroerend goed), tot bewijs van het tegendeel, voldoende vastgesteld is “bij de akten van eigendom die ten bate van de erflater of op zijn verzoek zijn verleden”.

Anderzijds stelt de tweede alinea van dit artikel dat “Voor de roerende goederen, vermeld in artikel 2279 van het Burgerlijk Wetboek, bestaat het wettelijk vermoeden, vermeld in het eerste lid, alleen op voorwaarde dat de akten niet sinds meer dan drie jaar vóór het verlijden bestaan”. Wanneer bijvoorbeeld uit een akte van vier jaar geleden blijkt dat de overledene toen een schilderij aankocht, kan de fiscus niet meer wettelijk vermoeden dat dit schilderij er bij het overlijden nog steeds was. Hij kan dan trachten dit met gewone bewijsmiddelen aan te tonen, meestal niet evident.

Probleem is echter dat deze uitzondering enkel bestaat voor roerende goederen, vermeld in artikel 2279 BW. Dit wil zeggen lichamelijke roerende goederen[3]. Onlichamelijke roerende goederen, bijvoorbeeld schuldvorderingen, vallen hier buiten …

5. Begin van bewijs bij geschrift

Handgiften worden meestal bewezen door een geschrift uitgaande van de schenker waarmede deze de schenking aankondigt, en een ander geschrift uitgaande van de begiftigde waarin deze, nadat de overdracht is gebeurd de gift aanvaardt. Teneinde aan deze geschriften een vaste datum te geven gaat het meestal om de supra beschreven aangetekende brieven.

Het probleem is echter dat volgens artikel 1341 BW, voor alle zaken die de som of waarde van 375 euro te boven gaan, een akte voor notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt.

In een arrest van 22 april 2010 besliste het Hof van Cassatie[4] echter dat, voor dergelijke geschriften, kan worden verwezen naar artikel 1347 BW, dat een uitzondering voorziet op artikel 1341 BW wanneer er een begin van bewijs met geschriften voorhanden is. Dit betekent concreet dat bewijzen door getuigen en vermoedens[5] dergelijke geschriften mogen aanvullen.

Anno 2018 leven we in de tijd van Facebook, sms, Twitter, internet, e-mail enz. Dossiers bestaande uit correspondentie bevatten nog uitzonderlijk brieven. Er wordt ons verteld dat alles behouden blijft, niets meer vergaat en de inhoud van een vaste schijf enkel verdwijnt als je deze met een boor bewerkt. Mailverkeer over het internet zou voor de eeuwigheid ergens op servers, waar ook ter wereld staan vastgebeiteld.

Er wordt aanvaard dat onder omstandigheden een elektronisch bericht (bijv. e-mail, sms) een begin van schriftelijk bewijs kan uitmaken[6]. Zal de fiscus de werkelijkheid ervan trachten te betwisten? Zal hij een of ander bedrijf in Californië daarvoor contacteren? Toekomstige rechtspraak zal dit uitwijzen.

Jan VAN BESIEN
Advocaat

[1] Vragen nr. 220 d.d. 08.02.2000 en nr. 305 d.d. 07.04.2000 te consulteren op Fisconet.plus.be

[2] Volgens art. 7 W.Succ., nu voor het Vlaams gewest artikel 2.7.1.0.5 van de Vlaamse Codex

[3] R. DEKKERS en E.DIRIX, Handboek Burgerlijk Recht, Deel II, nr. 219-220.

[4] Arr.Cass. 2010, afl. 4, 1119.

[5] Zie artikel 1353 BW.

[6] R. DEKKERS en A. VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht, Deel III, n° 759.a). B.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel
Jurist
Arbeidsrecht Gerechtelijk recht Publiek recht
3 - 7 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.