Na een initiële ontkenning van de gezondheidscrisis als gevolg van Covid-19 keek de wereld met verbazing naar de ongeziene aard van de genomen maatregelen, en hun omvang. Meer dan de helft van de wereldbevolking kwam in lockdown terecht, met gevolgen voor het economische, sociale, fysieke en mentale leven die verschilden naargelang de individuele situatie en de structurele verschillen.
Zoals iedereen moest ook ASF haar werkwijze aanpassen, en dit in zeer verschillende en soms zeer veranderlijke contexten. Al snel kwam er een gemeenschappelijke noemer naar boven, ongeacht of het ging om landen met autoritaire regimes, in postconflictsituaties, in een democratisch transitieproces of in zogenaamde gevestigde democratieën: de mensenrechten waren bijna systematisch afwezig in het politieke discours en in de overwegingen die aan de besluitvorming voorafgingen. Toch heeft elke maatregel die in het kader van de gezondheidscrisis genomen werd, geleid tot een inperking van rechten en vrijheden, soms ook indirect. Zo heeft het verbod zich te verplaatsen niet alleen gevolgen gehad voor het recht op vrij verkeer, maar ook voor het recht op onderwijs, het recht op werk, en in sommige gevallen zelfs het recht op gezondheid of het recht op voedsel.
Terwijl een mensenrecht echter alleen ingeperkt kan worden door een wet en dit op een manier die in verhouding staat tot het nagestreefde doel. Dit gaat uiteraard steeds samen met het noodzakelijkheidsbeginsel, dat inhoudt dat de staat, wanneer geconfronteerd met een reeks opties, steeds de optie moet kiezen die het minste inbreuk maakt op rechten en vrijheden. Deze beginselen hadden als leidraad moeten dienen tijdens de denkoefening, maar ze vonden weinig weerklank in de politieke besluitvorming.
Strevend naar het verdedigen van de mensenrechten en het promoten van een aanpak die mensenrechten centraal plaatst, heeft ASF vanaf maart 2020, samen met haar partners, een project gelanceerd om de impact van de maatregelen in de strijd tegen Covid-19 op de mensenrechten en de principes van de rechtsstaat te monitoren in Tunesië, Oeganda, Indonesië, de Democratische Republiek Congo en België. Deze monitoring werd aangevuld met tal van acties rond de toegang tot het gerecht, met name met betrekking tot de overbevolking in de gevangenissen. De systematische integratie van een ‘Covid-19-benadering’ heeft het mogelijk gemaakt om, ongeacht het politieke systeem, meerdere schendingen van de essentiële principes van bescherming en bevordering van de mensenrechten aan het licht te brengen. De gegevens die in deze landen verzameld zijn, ter illustratie van veel algemenere trends, geven een verontrustend beeld op wereldschaal.
Het ontbreken van een internationaal of zelfs regionaal bestuurskader voor deze kwesties heeft in de eerste plaats geleid tot ad-hoc-kettingreacties rond een bijna systematische versterking van de uitvoerende macht, zelfs wanneer er minder vrijheidsbeperkende oplossingen beschikbaar waren voor de politieke besluitvormers. Dit heeft geleid tot een belangrijke personificatie van de reactie, in die zin dat door deze ongekende versterkingen van de uitvoerende macht, zoals in Tunesië of Oeganda, de eerbiediging van de mensenrechten afhankelijk werd gemaakt van een beperkt aantal mensen, waarbij ook willekeur mogelijk een rol speelde.
Ook werd herhaaldelijk opgemerkt dat de genomen maatregelen vaak onduidelijk waren, zowel wat hun duur, als hun inhoud betreft. Het niet-naleven van sociale afstandsregels of lockdownmaatregelen ging vaak gepaard met criminaliserende maatregelen die het legaliteitsbeginsel van strafbare feiten en sancties herhaaldelijk hebben ondermijnd. In Indonesië werden dergelijke sancties opgelegd door administratieve overheden – niet door de nationale vertegenwoordiging – en soms zonder enige rechtsgrond. Er werd veel ruimte gelaten voor interpretatie door de veiligheidsdiensten, waardoor er ruimte was voor willekeur en potentieel misbruik, vooral in landen die al gekend staan als politiestaat. In sommige gevallen hebben de overheden niet geaarzeld om Covid-19 maatregelen te gebruiken om de civiele ruimte verder te beperken en mensenrechtenactivisten het zwijgen op te leggen.
Deze sterke neiging tot criminalisering, die zelfs tot de opsluiting heeft geleid van overtreders, staat, in een context van ernstige overbevolking in de gevangenissen, haaks op de door de overheden bepleite logica van social distancing. De opschorting van gerechtelijke activiteiten leidde bovendien tot een langere en mogelijk illegale opsluiting van personen in voorarrest of voorlopige hechtenis. De oproepen om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan, die al vóór deze gezondheidscrisis bestonden, werden nog luider door de toegenomen kwetsbaarheid van de gedetineerden en de onevenredige schending van hun rechten als gevolg van de opschorting van het bezoekrecht. Terwijl sommige landen, zoals Oeganda en Tunesië, uiteindelijk – soms slechts voorlopig – gedetineerden vrijlieten die bijna aan het einde waren van hun straf of die veroordeeld waren voor kleine vergrijpen, vervaagde het effect al snel doordat de gevangenisbevolking bijna even snel terug op hetzelfde peil of zelfs nog hoger, kwam te staan dan voor de crisis.
De situatie van de gedetineerden is slechts één voorbeeld van de mate waarin de gezondheidsmaatregelen op mensen die zich al in een kwetsbare situatie bevinden een verschillende, zelfs soms discriminerende impact hebben. De heropleving van gendergerelateerd geweld, met name in de intrafamiliale context, was systematisch; de reeds bestaande fragiliteit zorgde er niet alleen voor dat sommige mensen meer blootgesteld werden aan de gezondheidscrisis, maar ook aan de verwoestende socio-economische gevolgen ervan. Een studie uitgevoerd in België toonde dit zeer duidelijk aan: hoewel de maatregelen a priori neutraal waren in hun formulering, hadden ze bijzonder schadelijke gevolgen voor migranten, geracialiseerde personen en gedetineerden, en waren ze de facto indirecte discriminatiemaatregelen.
Uiteindelijk wijzen de verschillende waargenomen trends erop dat de structurele en individuele kwetsbaarheden die vóór de crisis reeds bestonden, alleen maar verergerd zijn. In een tijd waarin de vooruitzichten over het einde van de crisis onzeker zijn, is het belangrijker dan ooit om deze monitoring voort te zetten en te verankeren, en vooral om de op mensenrechten gebaseerde aanpak op te nemen in de bestuurs- en evaluatiemechanismen die het voorbije jaar opgezet werden. Het maatschappelijke middenveld werd al te zeer teruggedrongen tot hun rol van waakhond, zonder dat er ruimte was om constructief deel te nemen aan deze dialoog – met name op basis van gegevens die door ASF en haar partners verzameld werden.
0 reacties