Onderstaand artikel van Valérie Vervliet en Nadine Gilis verscheen in uitgebreide vorm in het Arbeidsrecht Journaal. U kan die bijdrage hier lezen.
De roep om in België de vaccinatie tegen covid-19 te verplichten, zeker voor het zorgpersoneel, klinkt steeds luider. Daarom onderzoekt deze bijdrage op welke manier de overheid deze vaccinatieplicht zou kunnen opleggen, en welke kritische bedenkingen bij de welzijnswetgeving als wettelijke basis voor een dergelijke vaccinatieplicht kunnen worden geplaatst. Deze bijdrage tracht een aantal inzichten te verschaffen bij de mogelijke of passende wettelijke basis voor een eventuele vaccinatieplicht, gerelateerd aan de beoogde doelstellingen daarvan.
Mogelijke doelstellingen van vaccinatieplicht
Als de doelstelling het beschermen van ieder individu tegen ziekte, hospitalisatie en overlijden betreft, is de vaccinatie van zoveel mogelijk mensen nodig. In dat geval lijkt een verplichte vaccinatie van de hele bevolking een mogelijke optie. De basiswet hiervoor bestaat al, nl. de Gezondheidswet van 1 september 1945: op grond van deze wetgeving bestaat er bv. sedert 1967 een verplichte vaccinatie tegen polio voor de hele bevolking.
Als de doelstelling het beschermen van personen betreft die aan bijzondere risico’s zijn blootgesteld, komen de Welzijnswet werknemers en de Codex over het Welzijn op het Werk in het vizier. In uitvoering van deze wetgeving moet de werkgever een risicoanalyse maken om te bepalen welke werknemers bijzonder blootgesteld zijn aan het risico. Zo kan men bv. denken aan bepaalde werknemers die als gevolg van hun werk een verhoogd risico lopen op een besmetting met het virus, bv. omwille van nauw fysiek contact met andere personen (bv. zorgpersoneel, personeel dat coronatests afneemt, werknemers in kleuterscholen, crèches, kap- en schoonheidssalons, …). Het gaat daarbij dus steeds om de bescherming van de werknemers zelf, en alleen van werknemers, aangezien zelfstandigen in principe niet onder het toepassingsgebied vallen van de welzijnswetgeving, zodat hen dus op basis van deze regels geen vaccinatieplicht kan worden opgelegd.
Als de doelstelling eerder het beschermen van kwetsbare personen betreft, kan men denken aan het vaccineren van personen die in hun professionele omgeving in contact komen met individuen die een verhoogd risico lopen op een besmetting met mogelijk ernstige gevolgen, zoals zorgpersoneel. In die gevallen gaat het om vaccinaties die voornamelijk tot doel hebben de kwetsbare individuen met wie het personeel contact heeft, te beschermen (de zgn. “altruïstische” vaccinatie). Een verplichte vaccinatie van deze mensen beoogt voornamelijk het beschermen van de (volks)gezondheid, niet van de gevaccineerde zelf, en zou dan ook in een regelgeving ter bescherming van de volksgezondheid moeten worden verankerd.
Als de doelstelling bestaat uit het bereiken van groepsimmuniteit, is het in de eerste plaats zaak om in te zetten op communiceren en sensibiliseren, maar als de vaccinatiegraad niet hoog genoeg wordt om te kunnen spreken van een echte groepsimmuniteit, zou ook ‘nudging’ (bv. door mensen bepaalde zaken te ontzeggen als zij geen vaccinatiepas kunnen voorleggen) een goede stimulans kunnen zijn om de groepsimmuniteit te verkrijgen, als men vaccinatie niet voor iedereen wil verplichten.
Welzijnswetgeving als wettelijke basis voor vaccinatie?
Wanneer de overheid in de toekomst zou willen opteren voor een vaccinatieplicht om kwetsbare groepen of iedereen te beschermen, wordt deze verplichting best geregeld via regelgeving die de bescherming van de volksgezondheid beoogt, en niet via de welzijnswetgeving. De welzijnswetgeving heeft namelijk niet als doel om de (kwetsbare) derden te beschermen waarmee werknemers tijdens de uitvoering van hun werk in contact komen, zoals patiënten, bewoners van rusthuizen, enz. en kan daardoor de bescherming van deze kwetsbare derden dan ook niet kan garanderen. De welzijnswetgeving kan bovendien alleen worden gebruikt om werknemers of ambtenaren te verplichten tot vaccinatie, maar is niet van toepassing op zelfstandigen, sommige vrijwilligers, enz., terwijl bv. juist in de zorgsector heel wat personen zonder werknemersstatuut actief zijn. Als de bescherming van de werknemer zelf wel als doelstelling wordt vooropgesteld (zoals bv. voor de verplichte hepatitis B-vaccinatie van bepaalde categorieën werknemers), kan men de vaccinatieplicht moeilijk beperken tot zorgpersoneel alleen. Het is in dat geval niet evident om te bepalen voor wie de vaccinatieplicht juist moet gelden.
Randbeschouwingen
Vaccinatie biedt zonder twijfel veel meer voordelen dan nadelen, omdat het de ernst van ziektesymptomen afzwakt, en zorgt voor een betere algemene bescherming tegen virusoverdracht. Vaccinatie draagt er daardoor ook toe bij dat ziekenhuizen niet overbelast raken en dat hun normale werking niet wordt verstoord. Hoe groot het voordeel voor anderen in je omgeving is, blijft voorlopig enigszins onzeker: gevaccineerd zijn betekent immers niet dat je geen virus meer kan overdragen.
Vaccinatie is aldus zeker één van de preventiemaatregelen om de pandemie te bestrijden. Als de vaccinatiegraad voldoende hoog is, en zeker t.a.v. van gevaccineerde personen, kunnen bepaalde strikte regels wel worden versoepeld (ook al om de vaccinatie verder aan te moedigen). Zolang dat in een bepaalde context echter niet afdoende het geval is, blijft het belangrijk dat daar ook andere preventiemaatregelen (voor de ondernemingen zijn deze vermeld in de generieke gids veilig werken) nog steeds worden toegepast.
Valérie Vervliet* en Nadine Gilis**
* FOD WASO, adviseur AD HUA – afdeling normen over het welzijn op het werk en postdoctoraal medewerker Universiteit Antwerpen.
** FOD WASO, adviseur-generaal AD HUA, afdeling sociaal overleg inzake welzijn op het werk.
Meer weten? Voor het uitgebreide artikel in het Arbeidsrecht Journaal, klik hier.
0 reacties