Ontwikkelingen op Europees niveau in de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking. Wat moet u weten? De Europese Commissie gaf herhaaldelijk te kennen dat ze meer wil inzetten op “fair taxation” (i.e. eerlijke, rechtvaardige belastingheffing) binnen de Europese Unie. Voor jaareinde werden er vanuit die optiek verschillende initiatieven genomen in de vorm van voorstellen tot richtlijn.
Enerzijds initieerde ze de effectieve minimumbelasting van 15 % in hoofde van multinationals in elk land waar zij actief zijn (naar het ontwerp van de OESO ‘GloBE’, oftewel ‘Global Anti Base Erosion’ regels). Dit zal enkel gevolgen hebben voor grote ondernemingsgroepen die een geconsolideerde groepsomzet van minstens 750 miljoen euro realiseren. Diezelfde grote multinationals moeten ook (wellicht vanaf medio 2024) bepaalde informatie aan het brede publiek openbaar maken.
Anderzijds bevatten de voorstellen van de Commissie ook een richtlijn die het oneigenlijke gebruik of misbruik van ‘shell companies’ aanpakt (ATAD 3). Deze richtlijn zou van toepassing zijn op alle ondernemingen, ongeacht hun omvang. Wij zoomen er dan ook graag op in.
‘Shell companies’
De Europese Commissie meent dat ondernemingsgroepen nog te vaak structuren hanteren met ‘shell companies’ om inkomsten, winsten of onroerend vermogen te versluizen vanuit (louter) fiscale overwegingen. Het betreft lege vennootschappen die in werkelijkheid geen economische activiteit uitoefenen en die gevestigd zijn in een Staat waar de toepasselijke belastingdruk onbestaande, zeer laag, of uitzonderlijk gunstig is.
Het voorstel tot richtlijn schrijft een ‘substance test’ voor om deze praktijk tegen te gaan. Daarnaast legt ze ook bijkomende fiscale rapporteringsverplichtingen op, voorziet ze in sancties en breidt ze het toepassingsgebied van de automatische gegevensuitwisseling tussen fiscale overheden van de verschillende lidstaten uit.
Vennootschappen zullen in eigen hoofde drie determinerende criteria moeten evalueren:
- Bedraagt het ‘passief inkomen’ meer dan 75% van de behaalde inkomsten gedurende de twee voorgaande jaren? (Lees: interesten, royalty’s, dividenden, financiële inkomsten uit crypto-activa, huurinkomsten e.d.)
- Ontplooit de entiteit grensoverschrijdende activiteiten, waarbij:(a) meer dan 60% van de boekwaarde van bepaalde activa in haar bezit zich buiten de staat van vestiging bevindt (‘asset test’ – vermogenstest)?
(b) meer dan 60% van het hoger vermelde inkomen van buitenlandse oorsprong is (‘income test’ – inkomenstest)? - Besteedt ze het beheer van de dagelijkse activiteiten en de besluitvorming m.b.t. belangrijke functies geheel of gedeeltelijk uit aan onafhankelijke, professionele derden-dienstverleners?
Wanneer al deze vragen bevestigend beantwoord worden, geldt een bijkomende rapporteringsplicht in de belastingaangifte van de betrokken entiteit. Met name zal de entiteit moeten bewijzen dat er wel degelijk wezenlijke ‘substance-indicatoren’ voorhanden zijn. Het betreft de (cumulatieve) aanwezigheid van (1) eigen bedrijfsruimten in de Staat van vestiging; (2) het hebben van minstens één actieve bankrekening in de Europese Unie; en (3) het feit dat minstens één van de bestuurders, of minstens de helft van de werknemers, in de nabijheid van de entiteit is gevestigd en voor fiscale doeleinden te beschouwen zijn als inwoner van deze Staat van vestiging.
Indien men één van deze substance-aanwijzingen niet kan aantonen, geldt een vermoeden dat de entiteit als een ‘shell company’ opereert. Dit vermoeden is echter weerlegbaar. De entiteit in kwestie kan alsnog hard maken dat zij, hetzij een daadwerkelijke economische activiteit in de Staat van vestiging verricht, hetzij geen fiscaal voordeel of gunstregime geniet in laatstgenoemde Staat.
Voor zover ze het vermoeden niet weerlegt, gelden sancties. De entiteit zal met name geen beroep kunnen doen op belastingvoordelen voortvloeiend uit dubbelbelastingverdragen en uit de Europese Moeder-Dochter- en Interest-Royalty richtlijnen. Daarnaast wordt de entiteit als fiscaal transparant behandeld, en zullen de achterliggende aandeelhouders dus belast worden op de inkomsten en de vermogensbestanddelen van de shell company.
Automatische informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten zal ervoor moeten zorgen dat de beoogde transparantie en de snelle detectie van lege vennootschappen gerealiseerd wordt. Die uitwisseling zal zelfs gebeuren ongeacht het al dan niet een lege vennootschap betreft. De informatiewissel vindt immers ook plaats wanneer de substance-indicatoren inzake bedrijfsruimte, bankrekening en werknemers effectief voorhanden zijn. Bovendien kent dit voorstel aan een lidstaat het recht toe om aan een andere lidstaat te vragen om een fiscale controle uit te voeren bij een verdachte entiteit (zijnde een onderneming die verondersteld wordt haar verplichtingen onder deze richtlijn niet na te leven) en de uitkomst van die controle mee te delen aan de aanvragende lidstaat binnen een redelijke termijn.
Werkelijk zo baanbrekend? Toch wel!
Is dit initiatief effectiever of efficiënter dan de bestaande antimisbruikbepalingen (bv. in de Moeder-Dochter-, Interest- & Royaltyrichtlijn of dubbelbelastingverdragen)? Deze vereisen immers ook een zekere economische substantie. Denk bv. aan de impact van de ‘principle purpose test’ op dividenduitkeringen uit Nederland aan Belgische houdstervennootschappen sinds de inwerkingtreding van het multilateraal instrument tussen beide landen. Het grote verschil is echter dat zij geen concrete substantietest of indicatoren vooropstellen.
Bovendien wijzen de huidige internationale fiscale spelregels de winsten in principe reeds toe aan het land waar de onderneming haar waarde-creërende functies uitoefent. Aan vennootschappen met beperkte substantie komen dus normaliter geen grote (operationele) winsten toe. In de praktijk blijkt echter dat deze principes niet altijd effectief toepassing vinden. De voorgestelde regelgeving viseert bovendien in het bijzonder de passieve inkomsten.
Het baanbrekende aspect van dit voorstel, maar tegelijk ook de administratieve last voor uw onderneming, ligt dan ook in de vereiste rapporteringsverplichtingen en de daaraan gekoppelde gegevensuitwisseling tussen de administraties van de Europese lidstaten. Daarbij is het opmerkelijk dat een onderneming verplicht zal zijn om proactief bepaalde zaken in haar belastingaangifte te bewijzen. Doet zij dat niet of onvoldoende, dan verliest zij automatisch fiscale voordelen en ondergaan de achterliggende aandeelhouders een belasting op de inkomsten van de vennootschap.
Bepaalde bona fide situaties zullen o.i. (ongewild) in het vizier komen van deze nieuwe wetgeving. Denk bijvoorbeeld aan een groep die historisch, bv. door overnames, verschillende holdingvennootschappen heeft die hun deelnemingen niet actief beheren. Of een groep waarin een vennootschap met veel cash leningen verstrekt, maar de leningsportefeuille niet actief opvolgt.
Daarom is het raadzaam om proactief de mogelijke impact voor uw Europese activiteiten te analyseren, alsook na te gaan of de gevraagde informatie vlot beschikbaar is voor rapportering.
We wachten natuurlijk af of dit voorstel effectief wordt goedgekeurd. De EU-lidstaten moeten zich immers unaniem akkoord verklaren met harmonisaties omtrent directe belastingaangelegenheden. Indien aangenomen, zullen de lidstaten de Richtlijn tegen 30 juni 2023 in hun intern recht moeten implementeren, waarna de regeling effectief in werking treedt op 1 januari 2024.
Wij volgen deze evoluties op het Europese fiscale front uiteraard van nabij op en staan u graag bij in het analyseren van de impact voor uw onderneming.
Glenda Boone, Van Havermaet
0 reacties