Onderstaande tekst van Dirk Voorhoof (Human Rights Centre UGent en Legal Human Academy) gaat in op de plannen van de regering om artikel 150 van de Grondwet te wijzigen, om via de correctionele rechtbank een meer effectieve vervolging te realiseren van uitingsmisdrijven die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld.
Sinds de grondwetswijzing van 1999 kunnen drukpersmisdrijven die ingegeven zijn door racisme en xenofobie voor de correctionele rechtbank vervolgd worden, waarmee een einde kwam aan de onhoudbare straffeloosheid van dit soort uitingsmisdrijven via teksten, gedrukt of online. De overige drukpersmisdrijven genieten van een feitelijke strafrechtelijke immuniteit omdat dit soort zaken in de praktijk, op enkele luttele uitzonderingen na, niet voorgelegd wordt aan het bevoegde assisenhof.
De mogelijkheid tot effectieve strafvervolging voor de correctionele rechtbank willen de Vivaldi-regeringspartijen middels een aanpassing van artikel 150 van de Grondwet uitbreiden tot strafbare uitingen die ingegeven zijn door seksisme of die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. Zowel krachtens een reeks internationale verdragen als Europese wetgeving, en vooral in toepassing van het EVRM en de daarop geënte aanbevelingen van de Raad van Europa en de rechtspraak van het EHRM, moet immers via effectieve rechtsmiddelen – inclusief strafvervolging – de bescherming worden gewaarborgd van de personen of groepen die het slachtoffer zijn van haatmisdrijven die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. Met de term ‘hate speech’ of ‘haatspraak’ wordt verwezen naar openbare uitingen zoals die onder andere strafbaar zijn gesteld in de Antiracismewet(1981), de Negationismewet(1995), de Antidiscriminatiewet(2007), de Genderwet(2007) en de Seksismewet (2014).
Voorstel tot wijziging artikel 150 GW
De inperking van de bevoegdheid van het assisenhof voor bepaalde categorieën drukpersmisdrijven legt, voor alle duidelijkheid, geen nieuwe beperkingen op aan de expressievrijheid of de vrijheid van meningsuiting: het wordt enkel mogelijk dat openbaar gemaakte teksten (via print of online) die door de wetgever al (lang) strafbaar zijn gesteld, voortaan ook voor effectieve strafvervolging in aanmerking komen.
Het voorstel tot herziening van artikel 150 GW zit sinds enige tijd evenwel geblokkeerd omdat geen vereiste twee derde meerderheid in het parlement dit initiatief wil steunen. Het gevolg is dat het Belgisch rechtssysteem geen voldoende waarborg biedt ter bescherming van de slachtoffers van een ruime categorie (online) haatmisdrijven.
Biedt de Digitaledienstenverordening soelaas?
Krachtens de Digitaledienstenverordening (‘Digital Services Act’) die sinds 14 november 2022 van toepassing is, moeten hostingsdiensten zoals social media en online platformen de gerechtelijke autoriteiten onverwijld wel op de hoogte brengen van strafbare uitingen die het leven of de veiligheid van een persoon of personen kunnen bedreigen.
Als het gaat om online teksten kan moeilijk telkens een assisenprocedure worden opgestart om de auteurs van dit soort strafbare uitingen te vervolgen en eventueel te bestraffen
Aanmeldingen van kennelijke haatspraak zullen op die manier gerapporteerd worden aan justitie, maar als het gaat om online teksten kan maar moeilijk telkens een assisenprocedure worden opgestart om de auteurs van dit soort strafbare uitingen te vervolgen en eventueel te bestraffen. Dat kan immers met de huidige formulering van artikel 150 GW enkel voor zover het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld is ingegeven door racisme of xenofobie. Als er al vervolging wordt ingesteld verklaren de rechtbanken en hoven zich onbevoegd om te oordelen over strafbare teksten die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld gebaseerd op geslacht, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing, waardoor dit soort uitingen dus onbestraft blijft.
Verplichting om op te treden tegen haatmisdrijven
Het EHRM heeft reeds bij herhaling gewezen op de verplichting van de lidstaten om niet enkel racistische uitingsmisdrijven effectief te vervolgen en bestraffen, maar ook andere soorten haatmisdrijven. In Beizaras en Levickas t. Litouwen maakte het EHRM duidelijk dat ook homofobe bedreigingen via internet die een aantasting zijn van de fysieke of mentale integriteit van personen enkel via “efficient criminal-law mechanisms” op adequate wijze kunnen worden beteugeld. Een effectieve rechtsbescherming moet beschikbaar zijn “in practice as well as in law, in particular in the sense that its exercise must not be unjustifiably hindered by the acts or omissions of the authorities of the respondent State”.
De huidige bevoegdheid van het assisenhof inzake drukpersmisdrijven blokkeert in de praktijk de vervolging van een ruime categorie haatspraak via (online)teksten
Er zijn dus goede argumenten om de voorgestelde grondwetsherziening van artikel 150 door te voeren, want de huidige bevoegdheid van het assisenhof inzake drukpersmisdrijven blokkeert in de praktijk de vervolging van een ruime categorie haatspraak via (online)teksten. De toepassing van de strafwetgeving is één van de noodzakelijke maatschappelijke reacties, samen met tal van andere (beleids)maatregelen en initiatieven om haatspraak in te dijken en expressie- en persvrijheid nog beter te waarborgen. Want finaal levert het uit de wereld helpen van haatspraak niet minder, maar juist meer expressievrijheid op. Het tolereren en laten gedijen van haatspraak, inzonderheid online haatspraak, is immers zelf een bedreiging voor de expressievrijheid: de personen of groepen die geviseerd worden door dit soort haatspraak voelen zich belaagd, bedreigd of uitgesloten in onze samenleving en hebben angst om hun stem te laten horen.
Finaal levert het uit de wereld helpen van haatspraak niet minder, maar juist meer expressievrijheid op
Mogelijke sancties voor haatspraak
In plaats van gevangenisstraffen wordt in dit soort zaken dan wel beter geopteerd voor alternatieve sancties of werkstraffen, met het oog op de inperking van het risico op de herhaling van haatmisdrijven. Hoe dan ook moet bij de vervolging en eventuele bestraffing een hoog niveau van (politieke) expressie- en informatievrijheid gewaarborgd blijven. Maar proportionele beperkingen, sancties of andere maatregelen zijn mogelijk én noodzakelijk in een democratische samenleving wanneer het openbare uitingen betreft die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. Het EHRM heeft verduidelijkt dat “par nature, le discours politique est source de polémiques et est souvent virulent. Il n’en demeure pas moins d’intérêt public, sauf s’il dégénère en un appel à la violence, à la haine ou à l’intolérance. Là se trouve la limite à ne pas dépasser”. Het verzet tegen het effectief vervolgen en op passende wijze bestraffen van (online) haatspraak is tegen het licht van deze rechtspraak en de bindende kracht van het EVRM nog moeilijk te verantwoorden.
Voor een grondiger analyse en toelichting, zie D. VOORHOOF, “Naar een effectieve vervolging van het strafbaar aanzetten tot discriminatie, haat of geweld via (online)media”, in E. ALOFS, E. GOOSSENS, J.VAN DONINCK en K. BYTTEBIER (eds.), Redelijk eigenzinnig… liber amicorum Eric Brewaeys, Philipe Colle, Erna Guldix en Bruno Maes, KnopsPublishing, 1011-1036, 2022. Meer info over het boek en de boekvoorstelling aan de VUB op 7 december 2022 hier.
Lees andere teksten over het huldeboek:
Het bewijs van het recht op vergoeding bij vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden
De onafhankelijke bestuurder in financiële instellingen: enkele recente ontwikkelingen
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn
0 reacties