Eind 2021 besliste de Hoge Raad in Nederland[1]dat de bestaande vermogensrendementsheffing (box 3-systeem) in strijd was met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wetgever moest daarom het systeem van box 3 aanpassen. Waaraan kan de belastingplichtige zich nu verwachten?
De bedoeling is om vanaf 2027 de vermogensrendementsheffing (ofwel: het box 3-systeem) om te zetten in een belastingheffing over het werkelijk gerealiseerde rendement. Omdat hiervoor diverse aanpassingen aan de systemen nodig zijn, geldt er voor de periode van 2023 tot 2026 een overbruggingsregeling. Dit is de zogenaamde spaarvariant. Deze variant werkt nog altijd met forfaitaire rendementen, maar sluit nu aan bij de individuele vermogensverdeling tussen spaargelden en overige bezittingen.
Oude regeling
In het tot 2023 geldende vermogensrendementsheffing worden bezittingen en schulden eerst van elkaar afgetrokken. Dat saldo wordt dan fictief verdeeld over spaargeld en overige bezittingen. Naarmate het box 3-vermogen hoger is, wordt er meer toegerekend aan overige bezittingen. Zo wordt het vermogen boven circa 1 miljoen euro geacht geheel belegd te worden. Over die fictieve vermogensverdeling wordt vervolgens het forfaitair rendement berekend. Voor spaargeld was dat in 2022 -0,01% en voor overige bezittingen 5,53%. Dat forfaitaire rendement ontwerpt de Nederlandse wetgever aan een tarief van 31%.
Overbruggingsregeling van 2023 tot 2025[2]
In de overbruggingsregeling kijkt men naar de werkelijke (en dus niet forfaitaire) samenstelling van het vermogen. Er zijn drie categorieën te onderscheiden: banktegoeden, overige bezittingen en schulden[3].
Drie categorieën
- “Banktegoeden”: het positieve saldo op betaalrekeningen, spaarrekeningen en deposito’s. Het saldo op een effectenrekening, die gekoppeld is aan een effectenportefeuille, is ook een banktegoed. Ook geld op buitenlandse rekeningen valt hieronder. Nieuw is dat contant geld vanaf 1 januari 2023 ook onder de categorie banktegoeden valt. En door recente rechtspraak valt ook het aandeel in het reservefonds van een VVE (vereniging van eigenaren) hieronder[4].
- “Overige bezittingen”: hieronder vallen alle overige box 3-bezittingen. Bijvoorbeeld: beleggingsportefeuilles, beleggingspanden, tweede woningen, vorderingen, cryptovaluta, verzekeringspolissen (voor zover niet vrijgesteld), belangen in een vennootschap minder dan 5%, kunst als belegging, enz.
- “Schulden”: alle schulden die geen box 1[5] of box 2[6] schulden zijn. Ook box 1 en box 2 schulden waarvan de rente niet in aftrek komt, zijn box 3 schulden.
Forfaitaire rendementen
In de spaarvariant gaat men nog steeds uit van forfaitaire rendementen bij de berekening van het inkomen in box 3. En dus niet van de werkelijk ontvangen rente, dividenden, huur, gerealiseerde koerswinsten of betaalde rente.
- Voor de categorie “banktegoeden” wordt aangesloten bij de gemiddelde rente op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden over de maanden januari tot en met november van het lopende kalenderjaar zoals gepubliceerd door De Nederlandse Bank (DBN). Het percentage over november wordt tweemaal geteld. De som wordt dan door 12 gedeeld. Momenteel bedraagt het forfaitaire rendement circa 0,01%. Aangezien de rente momenteel aan het oplopen is, zal het voor 2023 mogelijk wat hoger uitvallen. De schatting voor 2023 is 0,36%.
- Voor de “overige bezittingen” wordt het forfaitair rendement, net zoals nu, gebaseerd op een 15-jarig voortschrijdend gemiddelde van het rendement op een drietal beleggingscategorieën. Voor 53% is dat afhankelijk van de prijsontwikkeling van bestaande koopwoningen zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS). Ten belope van 33% van het rendement van de MSCI Europe Standard Gross Local Index. En voor 14% is dit afhankelijk van het rendement op Nederlandse 10-jarige staatsobligaties, zoals gepubliceerd door de ECB. Voor 2023 is het forfaitair rendement voor deze categorie 6,17%.
- Voor “schulden” wordt aangesloten bij het gemiddelde rentepercentage van het lopende jaar (maanden januari tot en met november, november wordt tweemaal gerekend) van het totaal uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens, zoals gepubliceerd door de DNB. Momenteel ligt dat rond de 2,5%. Aangezien de hypotheekrente stijgt, zal dat voor 2023 naar verwachting wat hoger uitvallen. De schatting voor 2023 is 2,57%.
Definitieve forfaitaire percentages
In afwijking van de huidige vermogensrendementsheffing zijn de definitieve forfaitaire percentages voor banktegoeden en schulden dus niet vóór de peildatum bekend. Zij kunnen pas na afloop van het belastingjaar definitief worden vastgesteld. Het kabinet is van mening dat het werkelijk in een kalenderjaar behaalde rendement dan zo goed mogelijk wordt benaderd.
Op basis van het Belastingplan 2023 neemt het het tarief voor box 3 toe. Voor 2023 is het tarief 32%. In 2024 wordt het verhoogd naar 33% en in 2025 naar 34%. Het heffingsvrij vermogen in 2023 is 57.000 euro. Voor koppels dus x 2 (114.000 euro).
Peildatum voor box 3 blijft 1 januari
Omdat het rendement op banktegoeden substantieel lager is dan het rendement op overige bezittingen, zou het aantrekkelijk kunnen zijn om kort voor de peildatum van 1 januari bijvoorbeeld de beleggingsportefeuille te verkopen en de opbrengst op de bankrekening aan te houden, en vervolgens na 1 januari weer aan te kopen. Of om kort voor de peildatum een box 3-schuld aan te gaan en na de peildatum weer af te lossen.
Om dit soort belastingontwijking tegen te gaan, komt er een antimisbruikregeling. Dit is de zogenaamde peildatumarbitragebepaling.[7] Deze bepaling zorgt ervoor dat rond de peildatum van 1 januari het tijdelijk omzetten van overige bezittingen naar banktegoeden en omgekeerd of het tijdelijk aangaan van schulden, niet leidt tot een lagere belastingheffing. Het gaat daarbij om omzettingshandelingen die plaatsvinden in een periode van drie maanden waarin een peildatum ligt. De antimisbruikregeling geldt niet als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat er uit zakelijke (lees: niet-fiscale) overwegingen is gehandeld. De Belastingdienst zal dit risicogericht controleren. In de belastingaangifte zullen daar gerichte vragen over worden opgenomen.
Voorbeeld
Onderstaande cijfervoorbeelden tonen aan hoe de spaarvariant uitpakt bij een echtpaar met een vermogen van 2.000.000 euro. Het zal duidelijk zijn dat een echtpaar dat alleen spaargeld heeft er flink op vooruit gaat. Maar wat is de impact als het vermogen niet alleen uit spaargeld bestaat en er ook schulden zijn?
In de vermogensrendementsheffing van 2022 had iemand met 2.000.000 euro vermogen een box 3 belasting van 24.920 euro betaald. In dat systeem was de samenstelling van het vermogen niet van belang, alleen de omvang van het vermogen.
Bovenstaande berekening geeft duidelijk de invloed aan van de samenstelling van het vermogen op de box 3 heffing. Ondanks dat in situatie 1, 2 en 3 de omvang van het vermogen gelijk is, is er sprake van een zeer verschillende box 3-belasting.
In situatie 4 is er nog steeds sprake van een totaal (netto)vermogen van 2.000.000 euro. Maar omdat er 3.000.000 euro aan vermogen is en een lening van 1.000.000 euro, leidt dit tot een hogere heffing dan bij de situatie 1, 2 en 3 waarin ook een totaal vermogen aanwezig is van 2.000.000 euro.
Situatie 4 en 5 zijn aan dit voorbeeld nog toegevoegd om het effect van schulden te laten zien. Als er door de hoogte van schulden namelijk geen “grondslag sparen en beleggen” is, is er ook geen box 3 heffing verschuldigd. En dit ondanks een hoog totaal rendement. De staatssecretaris is zich bewust van dit effect, maar neemt dit voor lief. De belastingdienst kan namelijk zijn administratieve systemen niet tijdig aanpassen.
Hoe moet het nu verder?
Hoewel bij de spaarvariant beter aangesloten wordt bij de werkelijke vermogensverdeling en er actuelere forfaitaire rendementen worden gehanteerd, is het de vraag of de uiteindelijke percentages dicht bij het werkelijk rendement komen te liggen. Men verwacht dan ook dat er nog meerdere procedures gevoerd zullen worden over de spaarvariant.
Vermogensrendementsheffing vanaf 2027
In het eerste kwartaal van 2023 werd de conceptwetgeving voor de vermogensrendementsheffing (vanaf 2027 over het werkelijk gerealiseerde rendement) ter consultatie gepubliceerd. Belangenorganisaties kunnen daar vervolgens hun commentaar op leveren. Het definitieve wetsvoorstel wordt met Prinsjesdag verwacht. De box 3 heffing zal de gemoederen in Nederland dus nog wel even bezighouden.
Hanneke Kroonenberg – hoofd Kenniscentrum Van Lanschot Nederland & Heidi Van den Eede – directeur Wealth Structuring Van Lanschot België.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het Tijdschrift Beleggingsfiscaliteit, uitgegeven door KnopsPublishing. Geschreven naar de stand van zaken van 22 mei 2023
Referenties
[1] Kerstarrest, HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
[2] Wet tot wijziging van de Wet Inkomstenbelasting 2001 om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (overbruggingswet box 3).
[3] Artikel 5.2 Wet IB.
[4] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2023; IB/PVV. Berekening rechtsherstel box 3. Voor aandeel VvE-reserves moet worden uitgegaan van forfaitair rendement van categorie ‘bank- en spaartegoeden’ in plaats van categorie ‘overige bezittingen’. Bij bepalen van de leegwaarderatio dient te worden uitgegaan van de kale huurprijs.
[5] Een voorbeeld van een box 1-schuld is een lening die is aangegaan om de eigen woning aan te kopen of te verbouwen en waarvan de rente in box 1 aftrekbaar is.
[6] Een box 2-schuld is een lening die is aangegaan om een kapitaalstorting in de eigen vennootschap te financieren.
[7] Artikel 5.24 Wet IB.
0 reacties