Op 1 november 2020 is de nieuwe regelgeving met betrekking tot het bewijsrecht in werking getreden. Dit nieuwe bewijsrecht maakt deel uit van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, dat momenteel enkel uit boek nr. 8 met de titel ‘Bewijs’ bestaat. De nieuwe regels van het bewijsrecht zijn in grote mate een bevestiging van de heersende rechtspraak en maken een betere leesbaarheid en een aanpassing van het bewijsrecht aan de huidige digitale wereld mogelijk.
Het Nieuwe Burgerlijk wetboek heeft enkel betrekking op de bewijsregels uit het Burgerlijk Wetboek en regelt dus niet de bewijsregels uit het Gerechtelijk wetboek.
Boek 8 van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek is verdeeld in drie hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen: betreft definities en algemene regels van het bewijsrecht.
- Hoofdstuk 2: Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen.
- Hoofdstuk 3: Bewijsmiddelen.
Het nieuwe bewijsrecht is voor een groot deel een bevestiging van de reeds bestaande rechtspraak. Dit nieuwe boek over het bewijsrecht bevat echter wel enkele nieuwigheden, vooral met betrekking tot het bewijs door en tegen ondernemingen.
De belangrijkste wijzigingen in de nieuwe wetgeving inzake bewijsvoering zijn de volgende:
De bewijslast
De klassieke regel van de bewijslast is dat degene die iets beweert hiervan het bewijs moet leveren. Deze regel blijft gelden in de nieuwe regeling van het bewijsrecht. Het nieuwe bewijsrecht neemt wel de heersende rechtspraak over dat elke partij moet meewerken aan de bewijsvoering (zie ook arrest van het Hof van Cassatie van 25 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1424.).
Hiervoor is artikel 8.4 lid 5 NBW toegevoegd. Dit artikel stelt de rechter in staat om de bewijslast om te keren. Indien de rechter in een met bijzondere redenen omkleed vonnis oordeelt dat het in de concrete omstandigheden van het geval kennelijk onredelijk zou zijn dat een partij de bewijslast draagt, kan de rechter de bewijslast bij de andere partij leggen.
De omkering van de bewijslast is alleen mogelijk als aan zeer strikte voorwaarden wordt voldaan. Het betreft een uitzonderlijke maatregel, de rechter kan er slechts in laatste instantie beroep op doen.
Mate van bewijs: bewijs door waarschijnlijkheid
Als algemene regel geldt: zeker bewijs.
Artikel 8.5 van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek bepaalt dienaangaande:
“Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, moet het bewijs geleverd worden met een redelijke mate van zekerheid.”
Het moet gaan om een overtuiging die elke redelijke twijfel uitsluit.
Artikel 8.6 NBW: bewijs door waarschijnlijkheid:
“Onverminderd de verplichting tot medewerking van alle partijen aan de bewijsvoering, kan hij die de bewisjlast draagt van een negeatief feit, genoegen nemen met het aantonen van de waarschijnlijkheid van dat feit. Hetzelfde geldt voor positieve feiten waarvan het omwille van de aard zelf van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen.”
Deze nieuwe bepalingen stellen dus dat het bewijs niet met absolute zekerheid moet worden geleverd, maar dat een redelijke mate van zekerheid voldoende is. Het bewijs van een negatief feit kan dus worden geleverd door de waarschijnlijkheid van dat feit vast te stellen. Dit is de omzetting van de rechtspraak volgens welke bepaalde bewijzen van een negatief feit niet kunnen worden geëist.
Het bewijs van de redelijkheid wordt ook uitgebreid tot bepaalde positieve feiten die niet met zekerheid kunnen worden bewezen of die zo moeilijk te bewijzen zijn dat van een partij redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij deze bewijst.
Vrijheid van bewijsvoering
Boek 8 bepaalt dat het bewijs van feiten en rechtshandelingen in principe vrij is, tenzij de wet anders bepaalt. Dit systeem van vrije bewijsvoering was voorheen van toepassing op elke transactie van minder dan 375,00 euro: elke transactie van meer dan 375,00 euro tussen niet-ondernemers moest worden bewezen door middel van een ondertekend document. Deze drempel is nu verhoogd tot 3.500,00 euro. (art. 8.9 NBW)
Deze vrijheid van bewijs maakt het dus mogelijk om digitaal bewijs te leveren, zoals e-mails of sms-berichten.
(!) Het bewijs boven of tegen een ondertekend geschrift kan enkel worden geleverd door een ander ondertekend geschrift, zelfs indien de som of de waarde dat bedrag niet te boven gaat.
Uitzonderingen op dit gereguleerde systeem van bewijsvoering zijn o.a. volgende gevallen:
- Bewijs van eenzijdige rechtshandelingen;
- Bewijs door en tegen ondernemingen;
- Onvermogen (materieel of moreel) om te bewijzen;
- Bewijs door of tegen derden.
Bewijs door en tegen ondernemingen
Bewijs tussen of tegen ondernemingen kan worden geleverd door middel van elk bewijsmiddel, behalve wanneer de wet anders bepaald. Dit geldt niet voor bewijsmateriaal tegen een partij die geen onderneming is of voor bewijsmateriaal tegen een natuurlijke persoon-onderneming voor feiten die duidelijk geen verband houden met de onderneming. Het bewijsrecht heeft het mogelijk gemaakt gebruik te maken van bewijs door middel van de boekhouding en aanvaarde facturen
Boekhouding
Als uitzondering op de regel dat niemand voor zichzelf bewijs kan creëren, was het vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving toegestaan dat een onderneming haar boekhouding als bewijs tegen een andere onderneming indiende. De bewijswaarde van de boekhouding werd door de rechter beoordeeld.
Sinds 1 november 2020 heeft de boekhouding wettelijke bewijswaarde (in plaats van vrije bewijswaarde). Het is echter noodzakelijk dat de boekhouding als bewijs wordt aangevoerd door de onderneming die deze heeft opgesteld tegenover een andere onderneming en dat de boekhouding van beide ondernemingen elkaar niet tegenspreken. Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, heeft de boekhouding geen juridische waarde, maar alleen vrije bewijswaarde. (art. 8.11, §2 NBW)
(!) Dit geldt enkel tussen partijen, niet tegen derden, zoals bijvoorbeeld: fiscus.
De boekhouding moet in zijn geheel beoordeeld worden. Deze kan alleen worden gesplitst als ze niet correct werd bijgehouden.
De rechtbank kan de overlegging van de boekhouding bevelen. Dit kan op verzoek van een van de partijen of ambtshalve. (art. 8.11 §3 NBW)
Aanvaarde factuur
Een factuur die binnen een redelijke termijn wordt aanvaard of niet wordt betwist, dient als (weerlegbaar) bewijs tegen een onderneming. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel is een door een onderneming aanvaarde factuur of het ontbreken van betwisting binnen een redelijke termijn het bewijs van de tegen de onderneming aangevoerde rechtshandeling. (art. 8.11 §4 NBW)
Deze regel is van toepassing op alle contracten, of het nu gaat om commerciële verkopen of andere commerciële transacties, en niet alleen op het koopcontract.
Het gebrek aan betwisting van een factuur door een persoon die geen onderneming is, kan niet worden beschouwd als een aanvaarding van de factuur, behalve wanneer deze afwezigheid van betwisting een omstandig stilzwijgen uitmaakt.
De uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding van een factuur door een persoon die geen onderneming is, maakt een feitelijk vermoeden uit.
De bewijskracht van een dergelijke aanvaarde factuur wordt dan aan het oordeel van de rechter overgelaten. Dit is een grote verandering, aangezien in het verleden een niet-betwiste factuur nooit als bewijs tegen niet-ondernemingen kon worden gebruikt.
Overgangsrecht
Boek 8 bepaalt niet in welke gevallen dit nieuwe bewijsrecht van toepassing is. In de toelichting staat dat in contractuele aangelegenheden het recht op bewijs op het moment van ondertekening van de overeenkomst geldig is. Dit nieuwe bewijsrecht is dus van toepassing op overeenkomsten die na 1 november 2020 (datum van inwerkingtreding van de nieuwe regels) worden gesloten.
Voor zover het bewijs door derden of bewijzen van feiten betreft, is het nieuwe bewijsrecht in alle gevallen onmiddellijk van toepassing.
Waar het nieuwe bewijsrecht kan worden beschouwd als procesrecht (zoals de bewijslast, het bewijsrisico, de samenwerking bij de bewijsvoering, enz.) speelt evenwel artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit betekent dat de regels omtrent de bewijslast (zie 1) en de bewijsstandaard (zie 2) ook reeds van toepassing zijn op hangende gedingen sinds 1 november 2020.
Als u twijfelt over de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in de rechtbank of als u nog vragen heeft over dit onderwerp, aarzel dan niet om een van onze specialisten te raadplegen.
0 reacties