Standpunt Vlabel, nr.16033 d.d. 4april 2016,
In een standpunt nr. 16033 d.d. 4 april 2016 m.b.t. artikel 3.18.0.0.6. besliste de Vlaamse administratie dat de belastingverhoging wegens laattijdige aangifte niet vermindert, ook al vermindert de basis waarop zij berekend werd later door nieuwe feiten.
1. De beslissing luidt als volgt: “Als de aangifte van nalatenschap niet binnen de aangiftetermijn werd ingediend, is er een belastingverhoging verschuldigd. De belastingverhoging is een percentage van de te betalen erfbelasting. Als er zich later een nieuw feit (bv. een vergeten gift) voordoet waardoor de verschuldigde rechten lager zijn, wordt de belastingverhoging niet herberekend. De belastingverhoging wegens laatttijdigheid is definitief.”
2. Na de aangifte kunnen zich nieuwe feiten voordoen, die resulteren in een hogere of lagere erfbelasting. In het eerste geval moet een bijkomende aangifte ingediend worden (art. 3.6.0.0.1) en wordt een bijkomende aanslag gevestigd (art. 3.3.3.0.1 § 4/1); in het tweede geval is teruggave of ‘ambtshalve ontheffing’ mogelijk (art. 3.6.0.0.1 e.v.).
Als de eerste aangifte laattijdig wordt ingediend, wordt daarop een belastingverhoging berekend (art. 3.18.0.0.6): in principe van 5 tot 20 %, maar van 1 tot 10% als de aangiftetermijn verlengd werd (art. 3.3.1.0.7).
Doordat Vlaanderen nu niet langer interesten aanrekent bij laattijdige aangifte, maar een proportionele boete heft, zou men verwachten dat deze ook vermin- derd wordt, als de belasting nadien minder blijkt te zijn (1).
3. Dat is echter niet zo, volgens de Vlaamse belastingdienst. Veronderstel dat de belasting vermindert door de nieuwe aangifte, dan blijft die opgelegde belastingverhoging definitief verschuldigd, aldus de beslissing.
Veronderstel dus dat iemand 1 miljoen euro erft van een oom, maar de aangifte 18 maand te laat indient. De rechten bedragen 630.000 euro, en de belastingverhoging 126.000 euro. Hij houdt 244.000 euro netto over.
Nadien wordt een testament ontdekt, en blijkt dat hij niets erft. Hij zal moeten afgeven wat hij verkregen heeft, en de belastingverhoging van 126.000 euro blijft te zijnen laste.
De regeling is dus beduidend strenger dan vroeger: toen betaalde men een vrij gering bedrag (2.5 euro tot 1993, sindsdien 25 euro (2)) per maand en per erfgenaam, bij te late aangifte, en werden de rechten volledig herrekend als zich een nieuw feit voordeed, met inbegrip van de interesten (3). In het gegeven voorbeeld zou de erfgenaam dus per saldo een boe- te van 18 x 25 = 450 euro verschuldigd geweest zijn, geen 126.000 euro.
Wat we zelf doen, doen we duidelijk strenger!
4. De beslissing lijkt wel in overeenstemming met de strikte lezing van de wet. In de artikelen 134 en 135 W.Succ. was immers, bij de zogenaamde ‘nieuwe feiten’ sprake van teruggave van “rechten, interesten en boeten”. In artikel 3.6.0.0.1 en 3.6.0.0.4 VCF is alleen sprake van teruggave van de erfbelasting.
Maar bij nader toezien is dat niet zo evident. De memorie van toelichting bij het decreet van 19 december 2014 gaf minstens de indruk dat dit geen inhoudelijke wijziging inhield. Zo vermeldt zij p. 32-33 (cursivering door ons):
“Het huidig wetboek van successierechten voorziet bovendien een aantal bijkomende specifieke situaties (artikel 135 Wb. Succ.) die aanleiding kunnen geven tot teruggave van eerder betaalde rechten, intresten en boeten.
Het betreft een aantal gevallen van materiële fouten: in verband met aangegeven individuele roerende of onroerende goederen (artikel 135, 3°, Wb. Succ.), in verband met de aangegeven graden van verwantschap tussen de overledene en de erfgenamen, legatarissen en begiftigden, in verband met de wettelijke of testamentaire devolutie, en in verband met de hoedanigheid van Rijksinwoner (artikel 135, 6°, Wb. Succ.). Die materiële fouten kunnen eveneens worden opgevangen door de ambtshalve ontheffing zoals beschreven in artikel 3.6.0.0.1.”
Ook de situatie bedoeld in artikel 135, 2°, Wb. Succ. (het voorleggen van de be- wijsstukken vermeld in artikel 17 van het huidige wetboek) kan worden opgevangen door het artikel 3.6.0.0.1.
Artikel 135, 1°, Wb. Succ. wordt niet overgenomen aangezien deze passage verwijst naar artikel 3 Wb. Succ., dat reeds eerder werd opgeheven.”
En verder (4):
“De teruggavemogelijkheden die vandaag voorzien zijn bij artikel 135, 8°, 9° en 10°, Wb. Succ. worden niet expliciet hernomen. Ook hier is het evenmin de bedoeling die gronden tot teruggave op te heffen. Het gaat meer concreet over vrijstellingen en verminderingen van de erfbelasting waarvoor niet alle formele vereisten werden vervuld op het ogenblik van het indienen van de aangifte van nalatenschap. Ook hiervoor kan voortaan het artikel 3.6.0.0.1 worden aangewend. Uiteindelijk resulteert dit in een versoepeling voor de belastingplichtige aangezien de termijn binnen dewelke de teruggave wordt gevraagd op basis van het artikel 3.6.0.0.1 ruimer is dan de termijnen die vandaag worden opgelegd door het artikel 135, 8°, 9° en 10°, van het Wetboek der Successierechten.”
Dit geeft minstens de indruk dat dat alles bij het oude bleef, meer nog: dat het om een versoepeling ging.
5. Bovendien: belastingenverhogingen en interesten worden berekend in functie van de belasting. Als deze belasting wegvalt of vermindert, valt ook in die mate de grond weg voor deze verhogingen en interesten.
Een dergelijke exorbitante boete is o.i. strafrechtelijk, en kan dus door de rechter verminderd worden (5). De administratie heeft ook de mogelijkheid om be- lastingverhogingen kwijt te schelden. Mogelijk zal hier gebruik van gemaakt worden in schrijnende gevallen, maar dit belet niet dat de regel o.i. verkeerd is.
De erfgenaam heeft hier immers een boete gekregen omdat hij te laat gedaan heeft wat hij uiteindelijk niet hoefde te doen.
6. Terloops nog dit: het is niet meteen duidelijk hoe de rechten lager kunnen zijn door een vergeten gift die nog aan het licht komt. Normaal geeft een vergeten gift aanleiding tot hogere belasting. Misschien gaat om het een ‘gift tussen echtgenoten’, een contractuele erfstelling dus, waardoor meer goederen aan de echtgenote toekomen in plaats aan erfgenamen in de zijlijn. Of anders is het gewoon een vergissing.
(1) R. DEBLAUWE, Inleiding tot de Vlaamse erfbe- lasting, Herentals, Knops Publishing, 2015, 1532.
(2) J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successie- rechten 2012-2013, Mechelen, Kluwer, 2012, nr. 2000.
(3) J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successie- rechten 2012-2013, Mechelen, Kluwer, 2012, nr. 2270.
(4) Op p. 33.
Klik hier voor de publicatie in Nieuwsbrief Successierechten nr. 2016/8, 20 september 2016. Kluwer
Rik Deblauwe – Wetenschappelijk adviseur Tiberghien
Jozef Decuyper – Erehypotheekbewaarder
0 reacties