Nieuwe regels over de verjaring van de strafvordering cover

18 apr 2024 | Criminal Law

Nieuwe regels over de verjaring van de strafvordering

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

De Wet Strafprocesrecht I van 9 april betekent een ware revolutie voor de verjaring van de strafvordering. Deze fundamentele hervorming heeft drie krachtlijnen: 1) een aanpassing van het eindpunt van de verjaring, 2) de afschaffing van de stuiting en de inperking van de schorsing, en 3) een verlenging van de verjaringstermijnen. Ze gaat ook gepaard met de creatie van een nieuwe wettelijke sanctie bij de overschrijding van de redelijke termijn.

Drie krachtlijnen nieuwe verjaringsregime

Eerste krachtlijn: aanpassing eindpunt verjaringstermijnen

Het huidige verjaringsregime zou kunnen worden bestempeld als een ‘afhandelingsverjaring’. De gerechtelijke autoriteiten moeten binnen de verjaringstermijn de strafrechtelijke vervolging tot een definitief einde brengen. De nieuwe verjaringswet wijzigt dit naar wat zou kunnen worden omschreven als een ‘berechtingsverjaring’. Ze moeten binnen die verjaringstermijn enkel er nog in slagen om de strafzaak aanhangig te maken bij de vonnisrechter. Zodra de strafzaak voor berechting aanhangig is gemaakt bij de strafrechter door een rechtstreekse dagvaarding, een verwijzing door de raadkamer e.d., loopt de verjaring van de strafvordering niet langer (art. 23 V.T.Sv. (nieuw)). Het loutere feit dat een opsporingsonderzoek lopende is, dat de strafvordering werd ingesteld door het openen van een gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter, of dat de strafzaak reeds aanhangig is bij een onderzoeksgerecht met het oog op regeling van de rechtspleging, doet de verjaringstermijn daarentegen niet stoppen.

Het basisprincipe van de verjaring van de strafvordering zal aldus veel nauwer aansluiten bij het verjaringsregime zoals dat reeds lang bestaat in burgerlijke zaken.

Het basisprincipe van de verjaring van de strafvordering zal aldus veel nauwer aansluiten bij het verjaringsregime zoals dat reeds lang bestaat in burgerlijke zaken, waar de verjaring eveneens niet langer loopt zodra de zaak is ingeleid bij de burgerlijke rechtbank (art. 2244 BW (oud)).

Tweede krachtlijn: afschaffing stuiting en inperking schorsing

De wetgever maakt in de nieuwe verjaringswet vooreerst komaf met de vermolmde rechtsfiguur van de stuiting van de verjaring. Die laat de bevoegde gerechtelijke autoriteiten toe om door het stellen van daden van onderzoek of vervolging binnen de oorspronkelijke verjaringstermijn over een aanvullende verjaringstermijn te beschikken van gelijke duur als de initiële termijn. Die had aanvankelijk tot doel die gerechtelijke autoriteiten tot bekwame spoed aan te zetten bij het onderzoek en de vervolging. De invulling van de concepten ‘daden van vervolging en onderzoek’ was in de rechtspraktijk echter dermate opgerekt dat een magistraat bij wijze van boutade nog maar het stof van een dossier diende te blazen om de verjaring te doen stuiten. De stuiting schoot in de praktijk dus volledig zijn doel voorbij en was verworden tot een quasi automatisme dat de gerechtelijke autoriteiten steeds een periode gaf van (nagenoeg) het dubbele van de wettelijke verjaringstermijn om de strafvervolging tot een definitief einde te brengen.

De stuiting schoot in de praktijk dus volledig zijn doel voorbij en was verworden tot een quasi automatisme

Daarnaast keert de wetgever voor de rechtsfiguur van de schorsing van de verjaring terug naar zijn oorspronkelijke ratio. Die rechtsfiguur was immers initieel geënt op een overmacht-gedachte. Als er een wettelijk beletsel bestaat dat verhindert dat de gerechtelijke autoriteiten de strafvervolging opstarten of verderzetten, kan hen ook niet worden verweten dat zij daarmee zouden hebben gedraald (art. 24, lid 1 V.T.Sv.). Doorheen de jaren had de wetgever hieraan echter meerdere andere ad hoc schorsingsgronden voor de verjaring toegevoegd tijdens periodes die geenszins zijn te beschouwen als een dergelijk wettelijk beletsel. Zo voorzag artikel 24 V.T.Sv. (oud) o.m. in een schorsingsgrond voor de verjaring ingeval van de indiening van een verzoek tot bijkomend onderzoek tijdens de regeling van de rechtspleging (art. 127, § 3 Sv.).

In de nieuwe verjaringswet schrapt de wetgever alle bijkomende ad hoc schorsingsgronden uit artikel 24 V.T.Sv., zodat enkel het wettelijk beletsel in artikel 24 V.T.Sv. overblijft als schorsingsgrond. Opmerkelijk genoeg laat ze deze doelstelling echter (vooralsnog?) niet gepaard gaan met de schrapping in alle ad hoc schorsingsgronden die in andere wetsbepalingen te vinden zijn. Zo zal de verjaring van de strafvordering bijvoorbeeld nog steeds zijn geschorst bij onderhandelingen voor een minnelijke schikking (art. 216bis, §1, lid 4 Sv.) of een strafbemiddeling (art. 216ter, § 1, lid 4 Sv.).

Derde krachtlijn: verlenging verjaringstermijnen

Als derde krachtlijn voert de wetgever een vereenvoudiging en herijking door van de wettelijke verjaringstermijnen. De wettelijke verjaringstermijnen waren de laatste twee decennia immers een kluwen geworden waarbij de duur van de verjaringstermijn niet langer enkel afhing van de aard van het misdrijf (misdaad, wanbedrijf of overtreding), maar ook van het type misdrijf (vb. terrorisme), de persoon van het slachtoffer (meerderjarig of minderjarig) en de hoogte van de bestraffing. De wetgever kiest nu voor een eenvoudig systeem met een schaal van verjaringstermijnen in functie van de hoogte van de wettelijke maximumstraf (art. 21, lid 1 V.T.Sv.). Een navolgende correctionalisatie of contraventionalisering wegens verzachtende omstandigheden zal dus ook niet langer impact kunnen hebben op de lengte van de verjaringstermijn (art. 21, lid 3 V.T.Sv.).

verjaring
Tabel Nieuwe Verjaringstermijnen

De aandachtige lezer zal meteen opmerken dat deze nieuwe wettelijke verjaringstermijn voor de meeste misdrijven een verdubbeling inhoudt ten aanzien van de actuele verjaringstermijn. Dit relativeert meteen het praktische belang van de afschaffing van de rechtsfiguur van de stuiting.

Daarnaast voert de wetgever ook nog een derde categorie van onverjaarbare misdrijven toe, naast de actuele categorieën van misdaden tegen in het internationaal humanitair recht[1] en seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen.[2] Met de nieuwe verjaringswet worden ook moord (art. 394 Sw.) en roofmoord (art. 475 Sw.) onverjaarbaar, “als de misdrijven door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, of van aard zijn de bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, de constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen” (art. 21bis, 3° V.T.Sv. (nieuw)). Deze omschrijving is nagenoeg gelijkluidend met de definitie van een terroristisch misdrijf (art. 137, § 1 Sw.). Toch verkoos de wetgever hier niet te verwijzen naar artikel 137 Sw., zodat ook moorden en roofmoorden met datzelfde oogmerk die dateren van voor de afzonderlijke strafbaarstelling van terroristische misdrijven onverjaarbaar zouden worden. De wetgever had hiermee in het bijzonder de misdaden van de Bende van Nijvel voor ogen.[3]

Geen aanpassing beginpunt verjaringstermijnen

Het nieuwe verjaringsregime raakt daarentegen niet aan de huidige regels over het beginpunt van de verjaringstermijn. De dag van het misdrijf zelf blijft nog steeds inbegrepen in de verjaringstermijn (art. 21, lid 2 V.T.Sv. nieuw)). En bij een voortgezet misdrijf begint de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten nog steeds te lopen vanaf het laatste bewezen verklaarde feit, mits er tussen de opeenvolgende strafbare feiten geen periode is verlopen die gelijk is aan de verjaringstermijn (art. 21, lid 4 V.T.Sv. (nieuw)).

Nieuwe sanctie overschrijding redelijke termijn

Een overdreven lange duur van de vonnisfase zal in het nieuwe verjaringsregime nooit meer kunnen resulteren in de verjaring van de strafvordering. Daarom acht de wetgever het opportuun om naast de strafvermindering en de eenvoudige schuldigverklaring een derde wettelijk sanctie voor de overschrijding van de redelijk termijn in te voegen in artikel 21ter V.T.Sv. (oud), dat de wetgever ook hernummert tot artikel 27 V.T.Sv. (nieuw). Bij een “zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn” zal de strafrechter nu immers als sanctie ook het verval van de strafvordering kunnen vaststellen. De wetgever geeft daarbij in een nieuw tweede lid nog aan dat de strafrechter een keuze dient te maken tussen die drie wettelijke sancties: “in het licht van de omstandigheden van de zaak en het belang van de overschrijding van de redelijke termijn.”

Het verval (de niet-ontvankelijkheid) van de strafvordering wegens de overschrijding van de redelijke termijn was voordien niet geheel onbekend in de rechtspraak, maar werd toen strikt gekoppeld aan de definitieve en onherstelbare miskenning aan het recht op een eerlijk proces. Slechts indien de overschrijding van de redelijke termijn er in concreto toe had geleid dat het recht op een eerlijk proces was geschonden, was de sanctie van de niet-ontvankelijkheid/het verval aan de orde.[4]Dat kon bijvoorbeeld het geval zijn indien de overschrijding van de redelijke termijn had geleid tot een verlies van bewijsmateriaal à décharge.[5]Het Hof van Cassatie hield streng de hand aan deze voorwaarde door aan te geven dat de strafrechter in dat geval in zijn uitspraak moet preciseren welke bewijsmiddelen zijn aangetast en waarom de beklaagde zich niet meer behoorlijk zou kunnen verdedigen.[6]

De nieuwe sanctie van het verval van de strafvordering wegens een overschrijding van de redelijke termijn vereist daarentegen die koppeling niet. Dat blijkt ook duidelijk uit het voorbeeld dat de voorbereidende werken aanhaalt als een situatie waarin de sanctie van het verval van de strafvordering wegens een overschrijding van de redelijk termijn aan de orde zou kunnen zijn. Volgens de memorie van toelichting zou deze sanctie immers opportuun kunnen zijn indien het OM getuigt van een ‘grove deloyaliteit’ door ‘nog niet afgeronde onderzoeken’ reeds voor de vonnisrechter te brengen omdat ze dreigen te verjaren.[7]

Dit neemt niet weg dat in de praktijk de definitieve en onherstelbare miskenning van het recht op een eerlijk proces vermoedelijk de belangrijkste hypothese zal blijven uitmaken waarin een overschrijding van de redelijke termijn aanleiding zal geven tot het verval van de strafvordering. Bovendien zullen in deze laatste hypothese ook de onderzoeksgerechten reeds tijdens het strafonderzoek het verval van de strafvordering wegens de overschrijding van de redelijke termijn kunnen blijven vaststellen.[8]

Inwerkingtreding en overgangsrecht

De nieuwe verjaringswet is gepubliceerd in het Belgische Staatsblad van 18 april en bevat geen specifieke datum van inwerkingtreding. Ze treedt dus in werking de tiende dag na publicatie, nl. op 28 april.

De nieuwe wet bevat eveneens geen strafrechtelijk overgangsrecht. Dat betekent dat de verjaring van de strafvordering voor zover nog niet bereikt op de datum van de inwerkingtreding van de wijzigingswet opnieuw moet worden berekend in functie van de nieuwe verjaringstermijn.[9] Oftewel, op 28 april zullen alle niet-verjaarde strafvorderingen die voor de vonnisrechter aanhangig zijn, principieel niet langer kunnen verjaren. En alle niet-verjaarde strafvervolgingen die zich nog in de onderzoeksfase bevinden, zullen verjaren volgens het nieuwe verjaringsregime.

Joost HuysmansWaeterinckx Advocaten


Referenties

[1] De artikelen 316bis Sw. (genocide), 316ter Sw. (misdaden tegen de mensheid), en 316quater Sw. (oorlogsmisdaden).

[2] De artikelen 417/7 tot 417/22, 417/24 tot 417/38, 417/44, 417/56, 409 en 433quinquies, § 1, eerste lid, 1° Sw.

[3] Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, memorie van toelichting p. 43-45.

[4] Cass. 3 oktober 2012, AR P.12.0709.F; Cass. 5 september 2023, AR P.22.0708.N.

[5] Cass. 15 september 2010, AR P.10.0572.F.

[6] Cass. 24 november 2009, AR P.09.1080.N.

[7] Parl.St.Kamer 2023-2024, DOC 3514/001, memorie van toelichting p. 49-50.

[8] Cass. 8 april 2008, AR P.07.1903.N.

[9] Cass. 14 januari 2020, AR P.19.0674.N.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.