Richtlijn 2017/828, de zogeheten ‘richtlijn aandeelhoudersrechten II’, wordt weldra omgezet in Belgisch recht. De tekst is weliswaar nog niet goedgekeurd in de Kamer, maar we kunnen alvast de krachtlijnen meegeven. In dit artikel zetten we de kernelementen van de nieuwe richtlijn uiteen en schetsen we hoe die in Belgisch recht zullen worden omgezet.
Aanleiding voor deze nieuwe richtlijn is de tweeledige vaststelling na de financiële crisis: enerzijds de vaak buitensporige kortetermijnrisico’s die beheerders nemen, en anderzijds het gebrek aan betrokkenheid bij talloze institutionele beleggers en vermogensbeheerders binnen ondernemingen waarvan ze aandelen bezitten. De lange bewaarketens die aandeelhouders vaak hanteren voor hun aandelen, kunnen de betrokkenheid van de aandeelhouders en de uitoefening van hun rechten in de weg staan. De Europese wetgever heeft dan ook vier pijlers uitgezet om aandeelhouders te helpen met kennis van zaken hun rechten uit te oefenen.
De eerste pijler is erop gericht de dialoog tussen aandeelhouder en onderneming te bevorderen, door die laatste het recht te geven de identiteit van haar aandeelhouders op te vragen. Het lijkt er evenwel op dat het wetsvoorstel tot omzetting dat recht op aandeelhoudersidentificatie beperkt tot de aandeelhouders die minstens 0,5% van de stemrechten houden. Dat kan een aantal praktische problemen met zich meebrengen. Naast dat recht op identificatie verplicht de richtlijn tussenpersonen om aan aandeelhouders bepaalde informatie te verstrekken over de uitoefening van hun rechten.
De tweede pijler wil een betere transparantie van de tussenpersonen waarborgen, door van institutionele beleggers, vermogensbeheerders en volmachtadviseurs te eisen dat ze, volgens het principe ’comply or explain’, op hun website hun beleid inzake aandeelhoudersbetrokkenheid openbaar maken, samen met een rapport over hoe ze dat beleid in de praktijk brengen.
De derde pijler draait rond het principe van ’say on pay’ en stelt dat men aan de aandeelhouders ter goedkeuring een beleid en een verslag omtrent de remuneratie van de bestuurders moet voorleggen. Dat gebeurt al in België, maar desalniettemin legt de nieuwe richtlijn de onderneming een reeks nieuwe verplichtingen op inzake inhoud en vorm van die publicaties. Zo moeten ze een vergelijking maken tussen de verloning van de bestuurders en die van het personeel, de individuele remuneratiegegevens van elke bestuurder vermelden – eveneens gedurende tien jaar te publiceren op de ondernemingswebsite – enz. In tegenstelling tot het remuneratieverslag is de stemming over het remuneratiebeleid bindend.
De vierde pijler heeft betrekking op de transparantie- en goedkeuringsvereisten voor transacties met verbonden partijen. Die bepalingen uit de richtlijn wijzigen de Belgische regeling inzake voorkoming van belangenconflicten op een aantal punten (art. 7.97 van het WVV). Zo hoeft de desbetreffende beslissing niet langer vermeld te worden in het jaarverslag, maar wordt ze openbaar gemaakt ten laatste op het moment dat de beslissing wordt genomen of de verrichting wordt aangegaan. Verder mag de betrokken bestuurder noch aan de beraadslaging, noch aan de stemming deelnemen. Daarnaast is het niet langer verplicht om altijd een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Bovendien moet de raad van bestuur een interne procedure instellen die toelaat om op gezette tijdstippen na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden die van toepassing zijn op de voorziene vrijstellingen voor gebruikelijke verrichtingen (art 7:97, §1, 3de lid, 1° WVV).
Revolutionair is de nieuwe SRD II-richtlijn zeker niet, maar ze luidt wel een evolutie in die ondernemingen en aandeelhouders in staat stelt om nog nauwer in dialoog te gaan en samen duurzame waarde te creëren.
Philippe Lambrecht
Verbond van Belgische Ondernemingen
0 reacties