Inleiding
Reeds eerder konden wij u meedelen dat de Belgische wetgever strengere regels in B2B relaties zou invoeren, die de contractsvrijheid tussen ondernemingen in bepaalde mate zou inperken. Met ingang van 1 december 2020 is het dan zo ver en treden deze nieuwe artikelen, die werden toegevoegd aan boek VI van het Wetboek Economisch Recht (WER), in werking.
Toepassingsgebied
De nieuwe regelgeving beoogt voor het eerst om een omvattende regeling inzake onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken in B2B-relaties in te voeren. Het toepassingsgebied is dan ook erg ruim. Als algemeen principe geldt dat alle overeenkomsten gesloten tussen ondernemingen getoetst kunnen worden aan deze regels. De rechtsvorm en omvang van de onderneming (KMO, grote onderneming, beursgenoteerde onderneming…) doen daarbij niet ter zake.
Een uitzondering wordt evenwel gemaakt voor overeenkomsten betreffende financiële diensten en overheidsopdrachten. Deze overeenkomsten vallen buiten het toepassingsgebied van de nieuwe regelgeving en tevens buiten het bestek van dit artikel (Art. VI.91/1 WER).
Belangrijk is wel dat de nieuwe bepalingen slechts van toepassing zullen zijn op overeenkomsten die worden gesloten, hernieuwd of gewijzigd na 1 december 2020. Lopende overeenkomsten blijven dus onderworpen aan de huidige regelgeving tot zij worden hernieuwd of gewijzigd.
Doel
De bedoeling van de Belgische wetgever is om een algemeen beschermingsniveau inzake onrechtmatige bedingen in te voeren in B2B-overeenkomsten. Om dit te bewerkstelligen wordt de contractsvrijheid tussen ondernemingen enigszins beperkt.
Deze beperking van de contractsvrijheid bestaat uiteraard al veel langer (en bovendien verregaander) in overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten (B2C).
Duidelijke bedingen
Bedingen in B2B-relaties, of zij nu in overeenkomsten of algemene voorwaarden vervat liggen, moeten duidelijk en begrijpelijk zijn (Art. VI.91/2 WER). Dit veronderstelt niet alleen dat de tekst van het beding op zich helder is en goed gestructureerd. Ook de wijze waarop de contractuele bepalingen worden meegedeeld of ter beschikking gesteld aan de contractspartij is cruciaal. Beide contractspartijen moeten immers, voorafgaandelijk aan de contractsluiting, de mogelijkheid hebben om met kennis van zaken in te instemmen met de inhoud van de contractvoorwaarden.
Het is dus aangewezen om bv. de algemene voorwaarden steeds (in attachment, of, op papier, op de keerzijde) bij te voegen bij de bestelbon, bestelbevestiging en factuur.
Is een beding onduidelijk, dan is dit een element waarmee de rechter kan rekening houden om te besluiten dat het beding onrechtmatig is (art. 91/3 § 2, lid 2 WER).
De algemene toetsingsnorm
De (wellicht) belangrijkste en potentieel meest ingrijpende toevoeging aan het WER is het verbod op onevenwichtige bedingen in B2B-overeenkomsten (art. 91/3 §1 WER).
Een beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen die een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van beide ondernemingen, is onrechtmatig.
Hoe deze open norm concreet zal worden ingevuld, is nog niet helemaal duidelijk. Twee kanttekeningen zijn alvast op hun plaats.
Enerzijds worden kernbedingen – d.w.z. bedingen die de kern van de prestaties van die overeenkomst bepalen en als dusdanig die overeenkomst kenmerken – uitgesloten zodat de contractsvrijheid hier ten volle blijft spelen. Het gaat hierbij over de artikelen in een koopovereenkomst waarin de prijs of vergoeding wordt bepaald en de goederen die als tegenprestatie worden geleverd.
Anderzijds wordt een kennelijk onevenwicht vereist om een beding als onrechtmatig aan te merken. Vast staat dus dat de B2B-overeenkomst geen volkomen juridische gelijkheid tussen partijen moet garanderen. Het blijft dus zeker mogelijk om zwaardere verplichtingen op te leggen aan één van de partijen of net meer rechten toe te kennen aan één van hen. Niettemin zal een aanvaardbaar evenwicht, en dus een zekere wederkerigheid en gelijkwaardigheid op vlak van contractuele verplichtingen en sancties, moeten worden nagestreefd.
Om de rechter enige houvast te geven bij de beoordeling van het (on)rechtmatig karakter van een beding, worden enkele beoordelingscriteria opgesomd waarmee rekening kan worden gehouden, met name:
- de concrete omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst (bv. de betere onderhandelingspositie van één van de ondernemingen);
- de algemene economie van de overeenkomst (bv. de genomen juridische risico’s en tegen welke prijs);
- de geldende handelsgebruiken;
- alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is (de gelijkwaardigheid van de ruimere overeenkomst/handelsrelatie);
- de aard van de producten/geleverde prestaties (voorwerp van de overeenkomst);
- de duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding.
Door deze juridische correctie wil de Belgische wetgever de soms manifeste economische ongelijkheid tussen ondernemingen enigszins milderen en een meer level playing field creëren. Ondernemingen in een positie van economische afhankelijkheid krijgen aldus een extra wapen om de onevenwichtige contractvoorwaarden van de economisch sterkere onderneming aan te vechten.
Een beding dat als onevenwichtig en dus onrechtmatig wordt aangemerkt, zal nietig worden verklaard.
Bijvoorbeeld: een verbrekingsbeding waarbij in een kennelijk bovenmatige vergoeding voorzien wordt; een uitdrukkelijk ontbindend beding waarbij voor een lichte wanprestatie de overeenkomst al kan worden ontbonden.
Zwarte en grijze lijst
Op de (vage) algemene toetsingsnorm zal slechts een beroep moeten gedaan worden als een beding in een overeenkomst niet reeds nietig kan worden verklaard op grond van de bepalingen uit de zogenaamde zwarte of grijze lijst van onrechtmatige bedingen. Aan de hand van deze lijsten wordt duidelijkheid en uniformiteit nagestreefd: bepaalde bedingen zullen nooit of zelden toegelaten zijn.
De zwarte lijst geeft een opsomming van bedingen die altijd verboden en dus nietig zijn (art. VI.91/4 WER).
Bijvoorbeeld: het beding waarbij de ene onderneming moet afzien van elk middel van verhaal tegen de andere onderneming.
Bedingen die voorkomen in de grijze lijst worden, behoudens bewijs van het tegendeel, vermoed onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5 WER).
Bijvoorbeeld: het exoneratiebeding waarbij een onderneming zich ontslaat van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of die van haar aangestelden; het schadebeding waarbij wordt voorzien in een forfaitaire schadevergoeding die kennelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.
Sanctie
Een onrechtmatig beding, of het nu onrechtmatig wordt bevonden aan de hand van de algemene toetsingsnorm, de zwarte of de grijze lijst, is nietig. Het beding zal dus als niet-geschreven worden beschouwd. De rest van de overeenkomst blijft in beginsel wel gelden, op voorwaarde dat de overeenkomst zonder het onrechtmatige beding kan blijven voortbestaan.
Conclusie
Over de invulling en impact van de algemene toetsingsnorm die een verbod oplegt op onevenwichtige bedingen in B2B-overeenkomsten is het laatste woord nog niet geschreven. Het valt af te wachten hoe streng hoven en rechtbanken deze norm zullen interpreteren en concretiseren. Voorzichtige en vooruitziende ondernemingen doen er alvast goed aan hun algemene voorwaarden te revalueren en mogelijk onevenwichtige bedingen te schrappen of wijzigen.
Koen De Clercq – Stappers Advocaten
***
0 reacties