Met het arrest van 2 maart 2023[1] heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR) ook van toepassing is op burgerlijke procedures. Dit betekent dat nationale rechters bij de beoordeling van verzoeken om bewijsstukken over te leggen die persoonsgegevens bevatten, verplicht zijn rekening te houden met de GDPR-bepalingen. In hoeverre kan de GDPR een argument worden om bepaalde nadelige bewijsstukken buiten de procedure te houden?
Feiten
Een Zweedse bouwheer van een kantoorgebouw ging niet akkoord met de door de aannemer gefactureerde uren van diens personeel. Volgens de bouwheer waren de effectief gepresteerde uren een stuk lager dan de uren die werden gefactureerd. Om het bewijs hiervan te kunnen leveren, vroeg de bouwheer in de procedure aan de rechter om het personeelsregister van de aannemer over te maken. Iets wat door de aannemer niet kon, gelet op de bepalingen van de GDPR. Het Zweedse Hooggerechtshof stelde vervolgens twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.
Beoordeling Hof: rechterlijke macht valt binnen toepassingsgebied GDPR
Het Hof stelde vast dat de verwerking van persoonsgegevens door de rechterlijke macht binnen het materiële toepassingsgebied van de GDPR valt. De verplichting om bewijsstukken over te leggen die persoonsgegevens bevatten, kan dan ook worden beschouwd als een verwerking in de zin van de GDPR.[2]
Conform artikel 6 van de GDPR moet elke verwerking van persoonsgegevens steunen op een rechtvaardigingsgrond, wat volgens het Hof een bepaling kan zijn uit het nationale procedurerecht. Een van die rechtvaardigingsgronden is dat de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. De rechterlijke macht kwalificeert volgens het Hof dus terecht als een ‘taak van algemeen belang’ en kan onder bepaalde omstandigheden persoonsgegevens verwerken zonder de voorafgaande toestemming van betrokkenen.
De nationale rechter zal steeds geval per geval in concreto moeten nagaan of het opportuun is dat bepaalde documenten met persoonsgegevens moeten worden overgemaakt. Hij zal een belangenafweging moeten maken tussen enerzijds de bescherming van persoonsgegevens en anderzijds het recht dat een partij heeft op toegang tot bewijs om zijn of haar aanspraken te kunnen staven.
Het evenredigheidsbeginsel en beginsel van minimale gegevensverwerking[3] moeten de rechter leiden om die belangenafweging correct in te vullen. Indien er andere bewijzen kunnen worden aangeleverd die minder persoonsgegevens bevatten of indien bepaalde namen kunnen worden geanonimiseerd en het nagestreefde doel hierbij ook wordt bereikt, dan heeft die optie steeds de voorkeur. De rechter wordt geacht om, indien mogelijk, minder ingrijpende middelen te gebruiken, zoals:
- Het overleggen van alternatieve bewijsstukken die minder persoonsgegevens bevatten.
- Het anonimiseren van betrokken personen.
- Het beperken van de toegang tot bepaalde persoonsgegevens voor het publiek.
Besluit
Sinds de invoering van het vernieuwde bewijsrecht in België per 1 november 2020 zijn partijen wettelijk verplicht om mee te werken aan de bewijsvoering. Dit brengt mogelijk complicaties met zich mee in situaties waarin persoonsgegevens worden gevraagd. De GDPR dwingt rechters echter om hierin terughoudend te zijn, wat de vraag oproept of de waarheidsvinding door de GDPR beperkt wordt. De rechter dient dit spanningsveld met zorg te hanteren en steeds te zoeken naar een evenwichtige oplossing.
Het Hof van Justitie maakt met dit arrest duidelijk dat de GDPR ook in civiele procedures niet genegeerd kan worden. Hoewel het recht op bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd moet blijven, mag dit niet automatisch leiden tot het achterhouden van bewijsstukken die persoonsgegevens bevatten. Dit zou de zoektocht naar de waarheid onnodig belemmeren. De rechter moet altijd onderzoeken of minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, zoals getuigenverklaringen, het anonimiseren van persoonsgegevens of het beperken van de publieke toegang tot bepaalde gegevens.
Als advocaten staan wij kritisch tegenover het gebruik van de GDPR als argument of excuus om belastend bewijs te verbergen. Transparantie en een eerlijke rechtsgang vereisen dat alle relevante feiten in overweging worden genomen. Het niet verstrekken van bewijs zou dan ook slechts in uitzonderlijke situaties aanvaardbaar moeten zijn. Onze voorkeur gaat uit naar openheid en waarheidsvinding, waarbij waar mogelijk met respect voor de privacybescherming wordt omgegaan.
Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren.
0 reacties