Salduz en de ‘bijzonder kwetsbare toestand’ van een verdachte
De Salduz-rechtspraak van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) was vorig decennium nog een hot topic waarmee het Hof van Cassatie worstelde. Dit ten gevolge van eerst (van 2008 t.e.m. december 2011) het stilzitten van de wetgever en vervolgens (van 2012 t.e.m. november 2016) de minimalistische invulling die de wetgever aan het recht op bijstand van een advocaat had gegeven. Het Hof van Cassatie had de gevolgen van deze Salduz-rechtspraak voor de Belgische rechtsorde trachten in te perken door het recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor te koppelen aan de ‘bijzonder kwetsbare toestand’ van een verdachte.
Die ‘bijzondere kwetsbaarheid’ kon niet alleen het gevolg zijn van een vrijheidsberoving op het moment van het verhoor, maar bijvoorbeeld ook van de minderjarigheid, de beperkte mentale capaciteiten of de psychische problemen van de verhoorde verdachte. Een verdachte die niet van zijn vrijheid was beroofd en zich niet in een ‘bijzonder kwetsbare positie’ bevond, ontleende volgens deze cassatierechtspraak echter geen recht op bijstand van een advocaat aan artikel 6 EVRM.
Sinds de arresten Ibrahim en Beuze rezen er echter twijfels bij de houdbaarheid van deze rechtspraak. In deze arresten had het EHRM immers de bijzondere kwetsbaarheid van de verhoorde verdachte aangemerkt als slechts één van de criteria om te beoordelen of een verhoor zonder bijstand van een advocaat van een verdachte het recht op een eerlijk proces in globo van die verdachte had geschonden. En die twijfel was volledig weggenomen met het arrest Schurmans t. België, een uitloper van de beruchte Fortisgate-zaak. In deze zaak had het EHRM immers beslist dat ook een magistrate die volgens het Europees Hof geacht diende te worden als rechter het Belgische strafrecht bijzonder goed te kennen, niet van haar vrijheid was beroofd en zich dus absoluut niet in een kwetsbare positie bevond, principieel recht had op bijstand van een advocaat bij het verhoor.
Het Hof van Cassatie ‘gaat om’
In een arrest van 7 maart 2023 heeft nu ook het Hof van Cassatie zich aangesloten bij deze rechtspraak van het EHRM. Het Hof van Cassatie wees dit arrest in een procedure tot heropening van de rechtspleging (art. 442bis Sv.) na het arrest Vandenbussche t. België van het EHRM van 7 juni 2022 waarin het Europees Hof tot een schending van artikel 6 EVRM had besloten. In deze zaak was een politieagent die geacht kan worden bij uitstek het klappen van de zweep te kennen, verhoord zonder bijstand van een advocaat terwijl hij niet van zijn vrijheid was beroofd. Die vaststelling had het hof van beroep te Gent ertoe aangezet te beslissen dat beklaagde Vandenbussche aan artikel 6 EVRM geen op bijstand van een advocaat bij het verhoor ontleende omdat hij zich ten tijde van het verhoor niet in een ‘bijzonder kwetsbare positie’ bevond. Het hof had bovendien voor zijn schuldigverklaring ook mede verwezen naar zijn zonder bijstand van een advocaat afgelegde verklaringen. Het Hof van Cassatie had cassatieberoep tegen dit arrest afgewezen.
Het EHRM zag in een arrest van 7 juni 2022 de zaken echter anders. Het Europees was weliswaar akkoord dat beklaagde Vandenbussche zich niet in een ‘bijzonder kwetsbare positie’ bevond maar oordeelde niettemin dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden. De zonder bijstand van een advocaat afgelegde verklaringen waren immers niet als bewijselement uitgesloten en het hof van beroep had er het bedrieglijk opzet uit afgeleid. Bijgevolg hadden ze volgens het Europees Hof een ‘determinerende impact’ gehad op de schuldigverklaring van beklaagde Vandenbussche, wat volstond om tot een schending van artikel 6 EVRM te besluiten.
Hierop stelde Vandenbussche een verzoek tot heropening van de rechtspleging (art. 442bis Sv.) in bij het Hof van Cassatie. Het Hof kende in het arrest van 7 maart 2023 dat verzoek ook effectief toe op grond van onder meer de volgende motivering:
“Uit het aangehaalde arrest van het EHRM van 7 juni 2022 volgt dat het Hof van Cassatie door te oordelen dat aan een verdachte slechts de bijstand van een raadsman moet worden verleend indien hij zich in een bijzonder kwetsbare positie bevindt en door de redenen van de appelrechters aan te nemen dat dit bij de verhoren van de verzoeker op 13 oktober 2009 niet het geval was, het door artikel 6.1 en 6.3.c EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de toegang tot een raadsman in alle fasen tot aan het strafproces heeft miskend.
De bedoelde verklaringen werden afgelegd zonder dat de verzoeker op enig ogenblik van zijn vrijheid was beroofd of zich om andere redenen in een bijzonder kwetsbare positie bevond. De appelrechters hebben zich voor hun beslissing over de schuldvraag bovendien ook op de bekentenissen van de verzoeker gesteund en evenmin is uit te sluiten dat deze hebben gediend om de overtuiging van de appelrechters die verkregen werd op grond van andere bewijselementen, te bevestigen.”
Bij de navolgende hernieuwde beoordeling van het cassatieberoep besliste het Hof van Cassatie bovendien dat het hof van beroep te Gent in casu artikel 6.1 en 6.3 c) EVRM had geschonden op basis van de volgende motivering:
“Wanneer de rechter een aan de politie afgelegde bekentenis van een verdachte bepalend acht voor diens schuldigverklaring, vereist het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6.1 en 6.3.c EVRM […], dat aan die verdachte, ook wanneer hij zich niet in een bijzonder kwetsbare positie bevindt, voorafgaand aan zijn verhoor door de politie de bijstand van een raadsman wordt verleend. Die vereiste, waaraan enkel afbreuk kan worden gedaan indien uitzonderlijke omstandigheden of dwingende redenen worden aangetoond die een beperking daarvan kunnen rechtvaardigen, geldt eveneens in het geval dergelijk verhoor plaatsvond voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 47bis, § 6, Wetboek van Strafvordering.”
Ook het Hof van Cassatie komt hiermee aldus expliciet terug op zijn eerdere rechtspraak die het recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor beperkte tot ‘bijzonder kwetsbare’ verdachten. Het geeft nu aan dat (ook) artikel 6 EVRM het gebruik van verklaringen die een niet-kwetsbare verdachte zonder bijstand van een advocaat heeft afgelegd als ‘bepalend‘ bewijselement uitsluit. Hoewel dat niet met zoveel worden uit het arrest blijkt, lijkt het hof van dat laatste begrip te doelen op een gebruik als uitsluitend of doorslaggevend bewijselement.
Salduz-rechten gelden ook voor niet-kwetsbare verdachten
Op het eerste gezicht lijkt dit arrest nog om een achterhoedegevecht te gaan. Sinds de zgn. Salduz bis-wet van 2016 verleent ook artikel 47bis Sv. aan alle niet van hun vrijheid beroofde advocaten een recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor, die wordt gesanctioneerd met de volledige bewijsuitsluiting (art. 47bis, § 6, 9) Sv.). De strafzaken waarin een niet-kwetsbare verdachte voorafgaand aan de inwerkingtreding Salduz bis-wet zonder bijstand van een advocaat belastende verklaringen heeft afgelegd, behoren dus stilaan tot de annalen van het verleden.
Toch is dit arrest meer dan anekdotisch. Door immers het recht op bijstand van een advocaat ook voor niet bijzonder kwetsbare verdachten rechtstreeks te koppelen aan artikel 6 EVRM, kent het Hof van Cassatie impliciet een onvoorwaardelijk recht op bijstand van een advocaat toe aan personen die buiten het toepassingsgebied van artikel 47bis Sv. worden ondervraagd, maar niettemin reeds te beschouwen zijn als ‘beschuldigde’ in de zin van artikel 6 EVRM. Het feit dat het Hof van Cassatie verwijst naar een ‘politieverhoor’ lijkt gegeven het ruime toepassingsgebied van deze laatste bepaling daaraan ook niets te veranderen.
Dat brengt met zich mee dat personen die als ‘verdachte’ worden verhoord door een inspectiedienst onvoorwaardelijk een recht hebben op bijstand van een advocaat
Dat brengt met zich mee dat personen die als ‘verdachte’ worden verhoord door een inspectiedienst onvoorwaardelijk een recht hebben op bijstand van een advocaat. Zij genieten van dat recht ongeacht of die inspectiedienst is bekleed met de hoedanigheid van gerechtelijke politie en zelfs indien het onderzoek door de inspectiedienst slechts aanleiding kan geven tot administratieve sanctie met een strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 EVRM. Hetzelfde lijkt bovendien te zullen gelden voor verhoren van ‘verdachten’ door private onderzoekers zoals fraude-auditeurs, mits de resultaten van die verhoren nadien als bewijselement fungeren in een strafzaak. In dit laatste geval zal ingevolge de Saunders-rechtspraak van het EHRM artikel 6 EVRM immers zijn schaduw vooruitwerpen op het voorafgaande private onderzoek.
En daarmee lijkt het recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor vijftien jaar na het Salduz-arrest in het Belgische recht nu ook voor niet-kwetsbare verdachten uiteindelijk een algemene draagwijdte te hebben gekregen.
Joost Huysmans (Waeterinckx Advocaten Ondernemingsstrafrecht)
0 reacties