Over artikel 444 Ger.W. en een laag welzijnsgevoel van advocaten cover

22 jul 2024 | Management & Deontology

Over artikel 444 Ger.W. en een laag welzijnsgevoel van advocaten

Recente vacatures

Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel
Jurist
Arbeidsrecht Gerechtelijk recht Publiek recht
3 - 7 jaar
Brussel

Aankomende events

De aanleiding van dit artikel is mijn bezorgdheid over het mentaal welzijn van mijn consorores en confraters. Een summiere opzoeking van de cijfers, geeft al een indicatie over hun mentaal welzijn. De cijfers zijn eenvoudig te vinden op het privaat luik van de website van de OVB.[1] Daaruit blijkt dat om en bij de 90% van de advocaten een redelijk permanente vorm van spanning en stress ervaren en om en bij de 17% van de advocaten overwegen hun toga aan de haak te hangen. Twee derde van de bevraagden geeft aan dit permanent stressniveau als een werkelijk probleem te zien.

Onwelzijn bij advocaten

Daarnaast is huidig artikel het gevolg van wat de ongeveer 320 mensen in de opleidingen tot collaboratieve advocaat aangeven en de honderden van de in totaal ongeveer 1.200 advocaten-stagiairs die ik samen met mijn mededocenten ontmoet in de vernieuwde beroepsopleiding en wat zij meegeven als impasses en onwelzijn. Zij klagen over een gebrek aan een afgestemd speelveld, met name geen gedeelde mindset en geen opgeleid vaardighedenkader waarin advocaten die mekaar ontmoeten zoveel als mogelijk effectief, constructief en samenwerkend met elkaar aan de slag gaan. Velen geven aan dat het ontbreken daarvan stress genereert en dus rechtstreeks ingrijpt op hun welzijn. Empirische ervaringen dus, voorlopig niet wetenschappelijk bewezen, maar wel opmerkelijke getuigenissen die best niet worden genegeerd indien we inzicht willen krijgen in het dramatisch wèl bewezen ”onwelzijn” van de advocaat.

En de vraag is dan wat dit in godsnaam te maken heeft met artikel 444 Ger.W.?

Artikel 444, tweede lid Gerechtelijk Wetboek

Een wet van 18 juni 2018 heeft onder meer een aantal wijzigingen doorgevoerd in het Gerechtelijk Wetboek, de bemiddelingswet aangepast en een VIIIe deel toegevoegd aan het Gerechtelijk Wetboek. Het betrof een wet die in grote mate geïnspireerd was door het werkveld (waaronder de OVB), dat meestal het best geplaatst is om concrete en effectieve noden te begrijpen vermits ze er met de beide voeten instaan.

Die wet was in menig opzicht revolutionair omdat ze in het bijzonder de rollen van álle actoren van Justitie herdefinieerde. Echter blijft elke wet die niet gevolgd wordt door daden of daadwerkelijke praktijk, dode letter.

Mij beperkend tot de advocatuur betekende de invoering van artikel 444, tweede lid Ger.W. dat een advocaat vanaf 1 januari 2019 zich niet alleen meer kon beperken tot het oude adagium: “de eerste rechter zijn”. De voorzitter van de OVB verwees in een eerder recent artikel van 24 februari 2022 nog naar het oude adagium.[2]

Het oude adagium is enkel nog maar te begrijpen als een onderdeel van de essentiële taak van moderne advocatuur (verwachtingenhantering). Moderne advocatuur wil gewoonweg zeggen: een advocatuur die tegemoetkomt aan de eigentijdse noden van het publiek. Die noden zijn divers. Dé advocatuur bestaat trouwens niet. Dat kan ook niet omwille van de diversiteit van haar cliënteel, de aard van zaken, de locatie en de aard van samenwerking waarin de job moet worden gedaan.

Mensen of ondernemingen (ondernemingen bestaan ondanks de juridische fictie van de rechtspersoon ook gewoon uit mensen) die in conflict raken, krijgen de negatieve stress, de tijdsinvestering en de fundamentele onzekerheid die gepaard gaan met een gerechtelijke procedure en uitkomst, niet meer gedragen of verdragen. Zeker al niet als het gaat over de hoogstpersoonlijke elementen zoals contact met de kinderen in een familiaal conflict of een inzet die de levensvatbaarheid van de onderneming bedreigt.

Artikel 444, tweede lid Ger.W. wenste daaraan een oplossing te bieden, in samenlezing met artikel 730/1 en 731 Ger.W:

Zij informeren de rechtszoekende over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die in de mate van het mogelijke te bevorderen.

Een advocaat is een goed verstaander: het tweede lid is een resultaatsverbintenis en het derde lid is een inspanningsverbintenis. Met andere woorden iets waar elke cliënt, wederpartij van een cliënt of elke advocaat in dit land zou mogen op rekenen wanneer hij een andere confrater ontmoet.

En hier ligt het kalf gebonden.

Laat ons even cijferen om te weten hoeveel advocaten dit artikel best case verondersteld zouden zijn te kennen (nog afgezien van kunnen of doen):

  • bruto maximaal 1.200 advocaat-stagiairs die de twee laatste jaren werden/worden gevormd (bruto, wegens uitstroom van een groot deel van de stagiairs na de stage);
  • +/- 320 collaboratieve advocaten[3] (deze advocaten kunnen artikel 444, tweede lid Ger.W. “doen”);
  • +/- 1.489 advocaat-erkende bemiddelaars (al is niet zeker of zij dit onderdeel hebben meegekregen binnen het divers kader van het bemiddelingsopleidingslandschap).[4]

De 1.200 stagiairs hebben veelal een zeer summiere notie van bestaan van zulk een verplichting, maar hebben in geen enkel geval het “kunnen en doen” meegekregen van de universitaire schoolbanken.

Op elfduizend Nederlandstalige advocaten moeten we dus vermoeden dat er meer dan zeven à achtduizend advocaten (ongeveer twee derde) zijn die volstrekt geen enkele notie hebben van artikel 444 Ger.W. en dus methodisch en gestructureerd niet in staat zijn om te achterhalen wat de cliënt echt wil, onafgezien wat hij op eerste gezicht aangeeft te willen (vaak vanuit emotie, stress, onwetendheid, gebrek aan reflectie, angst, tunnelvisie, etc …). Krachtens artikel 444, tweede lid Ger.W. dient door elke advocaat adequate informatie te worden verschaft over de trajectkeuzemogelijkheden als resultaatsverbintenis. Deze verbintenis laat zich mijns inziens niet in abstracto uitleggen, maar wel degelijk in concreto[5], om zo het voor de cliënt meest efficiënte traject te kunnen kiezen dat tegemoetkomt aan wat de cliënt écht wil of nodig heeft.

Er is in dat opzicht ongemeen veel begripsverwarring, hetgeen enkel de stelling kracht bijzet dat er volstrekt onvoldoende kennis in het advocatenveld is. Zo verwijst de beleidsnota van de OVB[6] zelf nog naar “alternatieve geschillenbeslechting”, waar artikel 444, tweede lid Ger.W. in hoofdzaak verwijst naar aangepaste oplossingsformats. Er is maar één alternatieve vorm van geschillenbeslechting en dat is arbitrage of een bindende derden-beslissing. Het is alsof ik in dit artikel steevast zou spreken van wat cliënten soms benoemen als “bezwarend beslag” en “dagvaarding”. U weet wel wat ik bedoel.

Artikel 444, tweede lid Ger.W. gaat over hoe de advocaat de eigen cliënt én de andere zijde moet trachten te begrijpen.

Als hetgeen voorgaat te abstract is: in een discussie over prijsherziening in bouwaanneming waar back- to-back voorwaarden niet overeen blijken te stemmen, primeren vaak elementen van zekerheid over ontvangst van de uiteindelijke prijs over bouwfases heen, de zekerheid om af te kloppen op een zeker te ontvangen bedrag, de voortgang van de werf, het uitvlakken van de getroebleerde relatie onderaannemer-aannemer (die tevens aanleiding geeft tot niet-betalingen) etc … boven de autistisch nominale prijsdiscussie an sich, laat staan of dit juridisch te aanzien is als een wilsgebrek, een mogelijke nietigheid, overmacht, rechtsmisbruik of nog een ander juridisch advocatenuitvindsel.

De cliënt komt niet bij een advocaat met de vraag naar 5 kilo recht, maar naar 10 kilo oplossing die rekening houdt met hun angsten, die hun realistisch past en de snelste en meest efficiënte weg

In een echtscheiding of een andere familiezaak komen mensen aanvankelijk mogelijk hoog geëmotioneerd bij een advocaat. Wat doorgaans bij hen speelt (zonder te veralgemenen) is dat zij reeds uit een aanloopperiode van ellende komen die voorafgaat aan een wens tot scheiden (van de ene, meestal nog niet van de andere). Dit gaat gepaard met de angst dat ze vanuit dat gerechtelijk partnergevecht niet meer samen behoorlijk ouders zullen kunnen zijn van hun kinderen omdat elke vorm van verstandhouding zal zijn stuk gevochten in een rechtszaal door middel van het aanvoeren van feiten en juridische middelen die zij zelf niet begrijpen. En last but not least hebben ze angst dat ze de band met hun kinderen zullen verliezen door de averij en losvliegende brokstukken van een juridische strijd. Dat zijn heel wat angsten samen.

Met andere woorden: de cliënt komt niet bij een advocaat met de vraag naar 5 kilo recht, maar naar 10 kilo oplossing die rekening houdt met hun angsten, die hun realistisch past en de snelste en meest efficiënte weg daarheen.

Indien efficiëntie het codewoord zou zijn, zou de advocaat in essentie methodisch en gestructureerd het nodige moeten doen om uiteindelijk met kennis en instemming van de cliënt te belanden in een van de volgende trajecten:

  1. preventie of oplossing: partnering (preventie), facilitering, coaching, modereren, niet bindend derden-advies -of technische objectivering door derden, onderhandeling, collaboratieve onderhandeling, al dan niet-erkende bemiddeling, Ombudsdienst, sectorale verzoeningscommissie, gerechtelijke verzoening of schikking (KMS) of
  2. beslechting: arbitrage of gerechtelijke procedure of
  3. in een traject van combinatie van deze twee laatsten: arbitrage/bemiddeling (arb-med).

Dat zijn al zestien mogelijke trajecten en de lijst was niet exhaustief. Nog andere combi’s zijn mogelijk: een gerechtelijke procedure (beslechting) met een aanbod tot bemiddeling (oplossing) bijvoorbeeld. Er zijn trouwens geen betere of mindere trajecten. Ze zijn te beoordelen voor zover ze al dan niet passend zijn met het oog op de problemen waar de cliënt en zijn andere conflictdeelnemer(s) mee kampen en in functie van de aard van het probleem.

De vraag is nu wat de advocaat allemaal methodisch en gestructureerd zou moeten kennen om te kunnen voldoen aan de toepassing van artikel 444, tweede lid Ger.W. en de cliënt in zulk traject ook nog op de meest optimale wijze te ondersteunen:

  1. De etalage van de buitengerechtelijke en gerechtelijke oplossings- en beslechtingstrajecten kennen, inclusief de pro’s en contra’s (kennen).
  2. Basics over communicatie in het algemeen met de cliënt en met andere deelnemers aan een conflict en hun raadslieden (do’s en vooral don’ts).
  3. Conceptuele basics over conflictdynamiek, escalatiemodellen, communicatie, zelfbewustzijn en bewustzijn van de ander, inzicht in emoties en wat je ermee kan, gedrag onder spanning, hanteringstechnieken van emotie en escalatie, de notie en het detecteren van doelen, waarden, belangen en behoeften in functie van een door de cliënt te kiezen traject (begrijpen, kennen, kunnen, doen).
  4. Regietechnieken en actieve vraag- en luistertechnieken om de geschiedenis en de context van hetgeen voorafging te kunnen bevragen, te peilen naar wat er schuilgaat achter hetgeen de cliënt aangeeft en de oplossingshorizon van de cliënt te activeren en verruimen (begrijpen, kennen, kunnen, doen).
  5. Realiteitsmanagement van verwachtingen van de cliënt door een geobjectiveerde juridische prognose van gerechtelijke uitkomst en het bijkomend te bepalen uitstappunt uit een oplossingstraject in functie van de WATNA of RATNA en de bijkomende schade die een gerechtelijke procedure met zich zou meebrengen (bepalen van WATNA, BATNA, RATNA, ZOPA) (begrijpen, kennen, kunnen, doen).
  6. Passende en gepaste ondersteuning in elk traject in functie van de optimalisatie van de kansen van de cliënt, of het nu oplossend en beslechtend is, in functie van de werkelijke noden van de cliënt (begrijpen, kennen, kunnen, doen).

Dat is een hele technische boterham die de meeste advocaten tussen dertig en zeventig jaar oud niet kennen, omdat zij er niet in werden opgeleid. Verbazend is dat tevens de stagiairs-advocaten de praktijk (kunnen en doen) niet van de schoolbanken meekregen (begrijpen en kennen wel). Advocaten-stagiairs geven in de beroepsopleiding aan dat nagenoeg geen van hun stagemeesters hiermee vertrouwd zijn. En het cirkeltje is rond.

Er is duidelijk een mismatch tussen wat cliënten verwachten, mogen verwachten, kunnen verwachten en wat er het gros van de huidige advocatuur te bieden heeft

Kort genomen kan stout worden geconcludeerd dat ruim meer dan twee derde van de Vlaamse advocaten geen toepassing kan geven aan artikel 444, tweede lid Ger.W.

Het gegeven dat de beroepsgroep, die bij uitstek dagdagelijks recht toepast en over elk wetsartikel wel een mening en tegenmening heeft, zelf een artikel van het gerechtelijk wetboek niet kan toepassen, stemt tot nadenken. Dat zij zich bovendien hiervoor dagelijks laat exonereren is nog erger.

Waarom die heel erg lange aanloop naar de kern van dit artikel?

Er is duidelijk een mismatch tussen wat cliënten verwachten, mogen verwachten, kunnen verwachten en wat er het gros van de huidige advocatuur te bieden heeft. Het vooruitzicht of de horizon van de cliënt is even beperkt als de knowhow van de advocaat. Reikt de knowhow niet verder dan de monocultuur van de gerechtelijke procedure, dan zal ook niet meer kunnen worden aangeboden. De cliënt is nochtans veranderd en ziet de advocaat niet meer als enige of de meest nuttige bijstandsverlener in conflictueuze aangelegenheden. Soms zal de advocaat zelfs precies worden vermeden om escalatie te vermijden. Andere professionals buiten de advocatuur begeven zich graag op de conflictenmarkt om een graantje mee te pikken, daarbij gebruik makend van het kwalijk stereotype van de advocaat. Indien de advocatuur deze trend wil keren, zal de advocatuur zich moeten heruitvinden.

Als beroepsgroep staan we mijns inziens voor een keuze: ofwel gebeurt er niets en dient zich een soort uitzuiverende verrottingsstrategie aan: ieder voor zich en we zien wie overblijft. Met de hulp van AI en door toedoen van andere meer assertieve beroepsgroepen zal dan de volgende vijf jaren een Darwinistische golf over de beroepsgroep van de advocaten heen rollen.

Ofwel doen we iets aan de mismatch die er wederzijds is ontstaan tussen een groot deel van de advocaten en hun cliënteel. Advocaten creëren dan onderling een nieuw afgestemd speelveld met een gedeelde methodiek van oplossingsgericht denken en handelen. Als gewenst bijkomend voordeel zou dat ineens ook prettiger, aangenamer en veiliger werken zijn.

De actuele mismatch bestaat hierin:

  • Cliënten kennen vandaag het principe van een assertieve kosten-batenanalyse: wat is mijn uitkomst en wat zal dat kosten?
  • Een advocaat, voor zover enkel klassiek geschoold, is eigenlijk beperkt tot gerechtelijk procederen: met andere woorden het balletje van de cliënt zo goed mogelijk in de gerechtelijke roulette schieten. Deze beperkte impact voldoet bij voorbaat al niet aan die cliëntenverwachting.
  • Kosten daaraan verbonden zijn niet te voorspellen en afhankelijk van hoe de andere zijde de roulette of het geschoten balletje poogt te manipuleren (eveneens met onzekere uitkomst);
  • De advocaat zal zich ten aanzien van de cliënt verantwoorden door te stellen dat dat “ook afhangt van de andere zijde” en sluit alvast een ereloonovereenkomst tegen uurtarief (waarvan de omvang later meestal niet overeenstemt met de verwachting van de cliënt).
  • Onderweg lezen cliënten conclusies van de advocaat van de andere zijde, al dan niet gespekt met sfeerschepping of ook wel eens werkelijke verdraaiingen van een waarheid die ook voor de cliënt allang niet meer herkenbaar is als de realiteit zoals hij die beleeft.
  • Aan het einde van de minstens maandenlange of jarenlange rit is er een uitkomst: goed of slecht. Die uitkomst haakt al lang niet meer aan op hetgeen er werkelijk toe deed op het ogenblik dat het conflict ontstond. De winnaar wint, de verliezer verliest. Meestal komen daar geen dikke vrienden meer van. In familiezaken is daardoor vaak zodanig veel relationele schade veroorzaakt dat ook het restant van enige ouderlijke verstandhouding is teloorgegaan.

Dat zou vaak anders kunnen, moesten advocaten goed weten wat hun te doen staat in toepassing van artikel 444, tweede lid Ger.W.

Is dat de schuld van het gerechtelijk apparaat? Neen, zou ik denken.

Is het de schuld van de cliënt? Neen. Die is, inclusief verwachtingen, gewoon mee geëvolueerd met de maatschappij zoals ze vandaag is. Wij, advocaten, aanvaarden ook geen openhartoperatie meer indien een hartstent via de arm kan worden geplaatst.

Indien, in Utopia, elke advocaat vakbekwaam toepassing zou kunnen geven aan artikel 444, tweede lid Ger.W. zou dit mogelijk in één klap extreem veel problemen oplossen die in hun zog wellicht grote boosdoeners zijn in de welzijns- en veiligheidsproblematiek van de advocatuur. Immers, wanneer de cliënt van bij aanvang duidelijkheid krijgt over wat gerechtelijk kan en niet kan en diens verwachtingen naar realiteit gemanaged worden, maar daarnaast ook ineens een aanbod kan worden geformuleerd dat uitzicht geeft naar een snelle en efficiënte oplossing zonder een parcours van afbraakveldslagen, dan is er een traject van hoop in plaats van wanhoop en onzekerheid.

Je krijgt dan een andere cliënt. Een cliënt die zich begeleid voelt in een traject dat ergens naar leidt binnen afzienbare tijd en waarin de cliënt ook zelf verantwoordelijkheid moet dragen.

Dat gaat dan over een advocatuur die haar juridische kennis niet alleen inzet in het kader van het voeren van een gerechtelijke procedure, maar haar juridisch kennen en kunnen eerst en vooral inzet in het kiezen van een passend traject (incl. realiteitstest) en de ondersteuning in het gekozen traject door kennis en nieuw aangeleerde vaardigheden.

Zoals blijkt uit een studie van de UHasselt[7] en een artikel van Prof. Tim Wuyts, dat trouwens aansluit op de bevindingen van weleer van Dr. Tom Wijnants, wordt door mij hier een verplichte opleiding gesuggereerd. Ik sluit mij met dit artikel verder aan op die visie omwille van de volgende redenen:

  • De opleiding van het gros van onze beroepsgroep was nagenoeg enkel gericht op rechtsanalyse en het beslechtingsmodel via materieel recht met het oog op het overtuigen van een derde (de rechter); (monocultuur).
  • Zulk beschaafd strijdmodel en de autistisch juridisch-polariserende retoriek die daarmee gepaard gaat, wordt maatschappelijk niet meer begrepen en geaccepteerd.
  • De advocaat zonder bijkomende opleiding (ver)draagt de zogenaamde “onredelijke” cliënt niet meer en is zonder bijkomende aangeleerde communicatieve en empathische methodiek niet meer in staat om een zogenaamde “moeilijke” cliënt te hanteren (veelal is die niet moeilijk, maar onder spanning, gestrest, onzeker, in verwerking, in een veranderingsproces, …).
  • Die permanente mismatch en de onmogelijkheid hoe daarmee om te gaan geeft spanning tussen advocaat en cliënt (de een verstaat de ander niet meer).
  • De andere advocaat (eveneens niet opgeleid) kiest ook maar gewoon voor hetgeen men kent en waarin men werd opgeleid (procederen).
  • Hooguit levert een zogenaamde bespreking een positiedebat zonder enige communicatieve of empathische regie op met meestal een nihil-uitkomst, waarbij de ene “redelijke” lineaire voorstellen doet zonder enige prospectie van waarop de ander uit is etc … etc … hetgeen dan op zich weer bijkomende onnodige wonden slaat die leiden tot uitspraken “Zie, daarmee valt niet te praten” of “We hebben alles geprobeerd, etc … etc …

Bestaande gesloten denkcirkels zullen moeten worden doorbroken om het cliënteel beter te bedienen, beter te begrijpen, meervoudige trajecten aan te kunnen bieden en een nieuw en efficiënter speelveld te ontwikkelen. Een beter denk- en doe-veld om onze cliënten beter te kunnen bedienen in samenwerking, eerder dan tegenwerking. Zo kunnen we ook tussen confraters beter samenwerken. Zo kan onze cliënt optimaler aan zijn trekken komen en ons toestaan ons beroep terug beter, fijner, meer verbindend, constructiever, productiever samen met beroepsgenoten uit te oefenen.

Misschien zou dat ineens wel een grote sprong voorwaarts kunnen zijn die zowel zorgt voor een verbetering en updating van de effectieve dienst van de advocatuur binnen een eigentijds kader. Een nieuwe positieve lading die ineens micro en macro kan worden uitgedragen en vermarkt. Niet alleen de oldies onder de advocaten, maar ook en vooral voor de jonge advocaten die nog een carrière en een toekomst van 30 of meer jaren voor de boeg hebben.

Ik pleit met dit artikel onomwonden om een radicale en doortastende cultuurshift te overwegen en een verplichte opleiding te voorzien van minimaal twee dagen (incl. fysieke oefeningen) voor de Vlaamse advocatuur om te kunnen leren voldoen aan artikel 444, tweede lid Ger.W. of een opleiding tot collaboratieve advocaat (twee maal twee dagen), vermits alle aspecten die gekend zouden moeten zijn in het kader van artikel 444, tweede lid Ger.W. (waarna de advocaat zich ook zo aan het publiek kenbaar kan maken) onder het motto “Qui peut le plus, peut le moins.”

De bonus van zo een radicale verplichte operatie zou zijn:

  • een nieuwe Vlaamse advocatuurcultuur waarbij een shift wordt gemaakt van een monocultuur van tegenwerking (tegenpartijdig, tegenstrever, tegensprekelijk, tegen- …) naar “samen”werking waar het kan. Enkel “tegen” als het moet;
  • een nieuw te vermarkten lading mét authentieke nieuwe vlag, waarbij de Vlaamse advocaat kan worden ingezet als een vaardige begeleider naar preventie en oplossingen waar het kan;
  • een uniforme vaardighedenmethodiek die gedeeld wordt door de Vlaamse advocatuur;
  • een verbetering van de veiligheid van advocaten door een methodisch aangeleerde andere benadering door de advocaat van zijn cliënt, met als gevolg een andere cliënt-advocaat-relatie met meer verbinding;
  • een verbetering van het welzijn van de advocaat door het aanreiken van methodieken en handvaten om op een meer empathisch-constructievere en dus productievere wijze om te gaan met cliënteel en confraters.

Eigenlijk is de conclusie een no brainer.

Om de zoveel jaren moet elk beroep een vervelling of vernieuwing doorvoeren om terug te kunnen aansluiten bij de tijd

Indien de Vlaamse advocaten er samen voor willen zorgen dat hun situatie verbetert op niveau van welzijn (stress en goesting), veiligheid en toekomst, zal reactief symptomatisch handelen geen zoden aan de dijk zetten. Een radicaal structurele aanpak is dan nodig. Om de zoveel jaren moet elk beroep een vervelling of vernieuwing doorvoeren om terug te kunnen aansluiten bij de tijd. Indien de (on)welzijnscijfers voor zich spreken, de (on)veiligheidscijfers voor zich spreken en 90% van de respondenten van de welzijnsenquête van de OVB van 2019 blijk geven van een problematisch stressniveau, kan je wel spreken van een algemene malaise en dringt actie zich op. Stilstaan is dan geen optie meer.

Het is aan de raad van bestuur en de algemene vergadering van de OVB om te handelen in functie van het welzijn, de veiligheid, het vrijwaren en de toekomst van een eigentijdse advocatuur en haar advocaten.

Dit betreft een item dat uitermate bijdraagt om van de advocatuur een baken van vertrouwen te maken voor de burger, nu en morgen. Laat dat nu de kern van de beleidsnota zijn van de OVB.

Michaël (Miek) Warson

Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift Today’s Lawyer onder de titel “Over wat artikel 444, tweede lid Ger.W., een laag welzijnsgevoel van advocaten en agressie ten aanzien van advocaten met mekaar gemeen zouden kunnen hebben”.


REFERENTIES

[1] I. DE CUYPER, “Welzijnsenquête”, www.ordevanvlaamsebalies.be/nl/kennisbank/welzijn/welzijnsenquete (november 2019).

[2] P. CALLENS, “Is de advocaat de eerste rechter van de zaak?”, www.advocaat.be/nl/nieuws/is-de-advocaat-de eerste-rechter-van-de-zaak (art. d.d. 24 februari 2022).

[3] Gerichte opzoeking met als criterium ‘certificaat collaboratieve advocaat op’ www.advocaat.be/nl/zoek-een advocaat?theme&radius&name&languages&diplomas[0]=COLLAB_NEGOTIATOR&page=36 (consultatie 6 november 2023).

[4] Navraag van de statistieken bij de federale Bemiddelingscommissie, statistieken bijgewerkt tot 8 november 2023, www.fbc-cfm.be/nl/inhoud/federale-bemiddelingscommissie. Hierbij zijn 618 advocaten erkend bemiddelaar in familiale zaken, 717 advocaten in burgerlijke en handelszaken, 139 advocaten in sociale zaken en 15 advocaten in overheidszaken.

[5] L. LAMBERT, “Verplichtingen voortvloeiend uit artikel 444 gerechtelijk wetboek”, www.ordevanvlaamsebalies.be/nl/kennisbank/klantenrelatie/verplichtingen-voortvloeiend-uit-artikel-444- gerechtelijk-wetboek (consultatie 6 november 2023), met verwijzing naar , P. VAN LEYNSEELE, “La loi du 18 juin 2018 : l’appel à la médiation ou le Waterloo de la médiation volontaire”, J.T. 2018, p. 877-893.

[6] ORDE VAN VLAAMSE BALIES, “Algemene beleidsnota Justitie: samenvatting en commentaar studiedienst”, www.ordevanvlaamsebalies.be/nl/fetch-asset?path=ovb/Documenten/Europees-en-Internationaal recht/Standpunt-beleidsnota-Justitie-2017.pdf (24 november 2016); ORDE VAN VLAAMSE BALIES, ““Justitieplan 2.0”: een update van Geens’ hinkstapsprong in de beleidsnota Justitie van 10 november 2015”, www.ordevanvlaamsebalies.be/nl/fetch-asset?path=ovb/Documenten/Standpunten/toegang-tot-het recht/Analyse-OVB-van-beleidsnota-minister-Justitie-van-10-november-2015.pdf (3 december 2015).

[7] Zie hiervoor het onderzoekrapport van 27 september 2023, in het kader van studiedag: E. KONINCKX e.a., “Limburgse advocaat in de 21e eeuw, voorlopig onderzoeksrapport”, onuitgeg.

Recente vacatures

Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel
Jurist
Arbeidsrecht Gerechtelijk recht Publiek recht
3 - 7 jaar
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

2 Reacties

2 Reacties

  1. Christophe Bielen

    Als de eigen stijl van auteur Miek Warson al zijn voor- en tegenstanders durft hebben, dan zal de inhoud van deze boodschap dat zeker doen. Criticasters zullen hem onterecht een pleidooi pro domo verwijten, terwijl zijn inzichten net vooral vanuit zijn ruime extra-juridische ervaring en out-of-the-box denken hun bestaansrecht mogen claimen. Willen of niet, de advocatuur sensu lato zal in de geschetste richting evolueren. Naast de door de auteur aangehaalde argumenten zie ik een bijkomende oorzaak: de revolutie die op zeer korte termijn zal ontstaan door de steile opgang van artificiële intelligentie zal tot gevolg hebben dat de hardskills, nodig voor het beslechtingsmodel, grotendeels zullen overgenomen worden door de informatica. Een aan de verwachtingen van de moderne cliënt aangepaste dienstverlening van de moderne advocaat zal niet enkel meer softskills vergen, er zal naast de door artificiële intelligentie overgenomen taken ook veel meer ruimte voor zijn. Deze niet-juridische vaardigheden zullen ook om die reden belangrijker worden. En dat is het goede nieuws.
    Een vrije beroeper heeft vaak een ingebakken weerstand tegen verplichtingen en dus tegen verplichte opleidingen. Ik ook. Ik durf toch bijtreden dat we als opgeleide jurist veel dingen kennen en misschien zelfs kunnen, maar vooral veel ook niet. En ons daar halsstarrig geen vragen bij willen stellen. Niet enkel de door de auteur aangehaalde algemene en concrete vaardigheden horen daarbij, maar bijvoorbeeld ook de vele vaardigheden, nodig om een goede stagemeester te zijn. Tegen een verplichte opleiding op dat vlak mag toch niemand iets hebben?

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.