Wim Coumans analyseert het voorstel van twee Gentse economen om het hoogste tarief in de personenbelasting op te trekken tot 72% en formuleert enkele persoonlijke kritische bedenkingen.
Sampol, een politiek maandblad voor een sociale democratie, publiceerde in zijn editie van april 2023 een artikel van de UGent-economen Bakou Mertens en Arthur Jacobs, onder de titel “Hoe we de personenbelastingen weer progressiever kunnen maken”. Daarin herinneren de auteurs eraan dat het hoogste marginaal tarief van de Belgische personenbelasting in de loop van de voorbije decennia gedaald is van 72 naar 50%.
Zij bepleiten een verlaging van de marginale tarieven voor de lage en modale inkomens, te financieren met een verhoging van de tarieven van de hogere inkomens, in de richting van de in de jaren zeventig en tachtig van vorige eeuw geldende 72%. Concreet stellen ze voor, volgende marginale tarieven te hanteren:
- voor de inkomensschijf tussen 65.000 en 100.000 euro: 60
- voor de inkomensschijf tussen 100.000 en 230.000 euro: 65%
- voor de inkomensschijf boven 230.000: 68%.
De bepaling van de tariefstructuur voor de personenbelasting vergt immers een politieke keuze die verschillend kan zijn al naargelang het belang dat men hecht aan de criteria die een dergelijke keuze beïnvloeden.
Het leidt geen twijfel dat dergelijk voorstel niet van alle kanten applaus zal krijgen. De bepaling van de tariefstructuur voor de personenbelasting vergt immers een politieke keuze die verschillend kan zijn al naargelang het belang dat men hecht aan de criteria die een dergelijke keuze beïnvloeden. Twee cruciale criteria zijn: de impact op de economische activiteit en de gevolgen voor de inkomensverdeling. Het is niet mijn bedoeling om hier de afweging tussen deze en andere criteria te maken, maar wel om enkele commentaren te formuleren bij het vermelde voorstel.
Sociale zekerheidsbijdragen kunnen een equivalent zijn van personenbelasting
In hun artikel preciseren Jacobs en Mertens duidelijk dat ze socialezekerheidsbijdragen buiten beschouwing laten. Er zijn m.i. echter goede redenen om bij de vergelijking tussen de toestand van veertig/vijftig jaar geleden en die van vandaag, wel de sociale bijdragen te betrekken. Om die goede redenen aan te tonen, is het nuttig stil te staan bij het onderscheid tussen belastingen, verzekeringspremies en sociale bijdragen.
Een belasting zoals de personenbelasting, is een heffing opgelegd ten behoeve van een overheid met als doel de openbare uitgaven te financieren. Belastingen zijn niet geaffecteerd aan een specifieke overheidsuitgave. De hoogte van de door een individu bepaalde belasting heeft geen impact op de omvang van de overheidsdiensten die hij ontvangt.
De betaling van een verzekeringspremie creëert het recht op een vergoeding wanneer een risico zich realiseert. Er is hier wel een duidelijke relatie tussen de hoogte van de premie, de waarschijnlijkheid van het risico en de hoogte van de eventuele vergoeding.
Sociale bijdragen zijn een mengvorm van belastingen en verzekeringspremies. Ze geven perspectief op een uitkering in geval van werkloosheid, ziekte en pensionering. De omvang van de door een werkende (en zijn werkgever) betaalde sociale bijdragen beïnvloedt de hoogte van de later eventueel ontvangen uitkeringen. Die invloed is echter minder groot dan die van de premiebetaling voor een verzekering op de vergoedingen waartoe die verzekering aanleiding kan geven. In het sociaalzekerheidsstelsel zijn immers naast het verzekeringsprincipe ook belangrijke solidariteitselementen ingebouwd: er zijn minimum- en maximumuitkeringen, tijdens de zogenaamde gelijkgestelde periodes (bijvoorbeeld periodes van werkloosheid en ziekte), waarin geen bijdragen betaald worden, bouwt de sociaal verzekerde toch rechten op.
Sociale bijdragen die geen enkel bijkomend perspectief op meer of hogere uitkeringen creëren, zijn in economisch opzicht gelijk te tellen met belastingen. Dat is onder meer het geval voor de sociale bijdragen die verschuldigd zijn op het loongedeelte boven de plafonds die gelden voor de berekening van de sociale uitkeringen. Zo werden in 2022 geen bijkomende pensioenrechten opgebouwd door de betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen op het gedeelte van het brutoloon dat op jaarbasis meer dan 71.520 euro bedroeg.
De deplafonnering van de sociale bijdragen in het begin van de jaren tachtig jaren van vorige eeuw
In ons land worden de sociale bijdragen voor werknemers vandaag inderdaad berekend op het volledige brutoloon, terwijl bij de opbouw van toekomstige rechten op sociale uitkeringen slechts rekening gehouden wordt met een geplafonneerd loon. Dat wekt bij buitenlanders die geen dergelijke regeling kennen, vaak verwondering.
Overigens gold in ons land tot in 1974 voor de berekening van de sociale bijdragen voor bedienden eenzelfde loonplafond als voor de opbouw van toekomstige rechten. In twee stappen (deels in 1974 en volledig in 1982) werden de sociale bijdragen in het sociale zekerheidsregime van werknemers “gedeplafonneerd”. Die leidde ertoe dat het netto-inkomen voortvloeiend uit het loongedeelte boven het vroegere plafond, fors verminderde. En dat is het equivalent van een hoger belastingpercentage op hoge werknemerslonen.
Vandaag bedraagt het hoogste marginaal tarief in de personenbelasting 50%, maar zijn ook boven het hiervoor vermelde loonplafond sociale bijdragen verschuldigd. De combinatie van personenbelasting en sociale bijdragen maakt dat daar loonsopslagen door de overheid voor 65% worden afgeroomd.
Marginale afroming van loonsopslagen tegen 65%
Zoals door Mertens en Jacobs vermeld, bedroeg het hoogste marginaal tarief in de personenbelasting de jaren zeventig en tachtig 72%. Boven het loonplafond voor de berekening van de pensioenrechten waren tot in 1974 geen sociale bijdragen verschuldigd, en werden loonsopslagen dan ook door de overheid voor 72% afgeroomd.
Vandaag bedraagt het hoogste marginaal tarief in de personenbelasting 50%, maar zijn ook boven het hiervoor vermelde loonplafond sociale bijdragen verschuldigd. De combinatie van personenbelasting en sociale bijdragen maakt dat daar loonsopslagen door de overheid voor 65% worden afgeroomd.
Berekeningswijze:
{0,25 + 0.13 + (1 – 0.13) 0.50} : 1,25 = 0.65
werkgeversbijdrage sociale zekerheid 25%
werknemersbijdrage sociale zekerheid 13%
maximumtarief personenbelasting 50%
Als we op dezelfde wijze rekening houden met de sociale bijdragen die geen bijkomende rechten op vervangingsinkomens genereren, dan zijn de door Mertens en Jacobs voorgestelde marginale tarieven fors hoger:
- 60% wordt 72%
- 65% wordt 76%
- 68% wordt 78%
Is marginale afroming van loonsopslagen tegen 72, 76 en 78% opportuun?
Er zijn verschillende argumenten om aan de opportuniteit van die tarieven te twijfelen.
- Reeds vandaag vormt de hoge afroming van loonsopslagen voor kaderleden een aansporing om over te stappen naar een zelfstandigenstatuut en daarbij de vennootschapsvorm te kiezen. Dat kan het marginaal tarief op hun inkomen reduceren tot 30 à 35%. Zie daarover de pagina’s 39 tot 42 van het advies dat de Hoge Raad van Financiën in mei 2020 uitbracht over “Verlaging van de lastendruk op arbeid en mogelijkheden voor de financiering ervan”. Het ligt voor de hand dat de voorgestelde verhoging van het hoogste tarief in de personenbelasting, dit proces van “vervennootschappelijking” zou versterken.
- Om te ontsnappen aan de huidige hoge afroming van loonsopslagen groeien de cafetariaplannen en andere laag of niet belaste verloningsbestanddelen als kool. Ook die groei zou een stimulans krijgen bij een verhoging van de marginale tarieven.
- In zoverre die verhoogde tarieven toch zouden betaald worden, maken ze vrije tijd goedkoper en opleidingsinspanningen minder lonend. Weliswaar zou het omgekeerde het geval zijn voor de lagere looncategorieën waarvoor de marginale tarieven in het voorstel Mertens-Jacobs zouden dalen.
- Bij mijn weten is al vandaag de marginale afroming van loonsopslagen voor kaderleden in ons land fors hoger dan in onze buurlanden en in de Scandinavische landen. Is het aangewezen ons verder in die richting te differentiëren van die landen?
De wenselijkheid van een verlaging van de fiscale druk op arbeid, in de eerste plaats op lage en middelhoge lonen, wordt weinig betwist. De financiering daarvan kan komen van een verschuiving naar andere dan loonlasten…
Bestrijd de vervennootschappelijking en verruim de belastbare basis
De wenselijkheid van een verlaging van de fiscale druk op arbeid, in de eerste plaats op lage en middelhoge lonen, wordt weinig betwist. De financiering van de daartoe nodige begrotingsmiddelen kan komen van een verschuiving naar andere dan loonlasten, een beteugeling van de vervennootschappelijking en het aan banden leggen van cafetariaplannen en andere praktijken die de belastbare basis van sociale bijdragen en personenbelasting aantasten. Dergelijke maatregelen vind ik opportuner dan de verhoging van het hoogste tarief in de personenbelasting.
Wim Coumans, Lid van de afdeling “Fiscaliteit en Parafiscaliteit” van de Hoge Raad van Financiën.
0 reacties