De werkelijkheid overtreft vaak de fictie, ook in het recht. Rob Valkeneers duikt in enkele opmerkelijke en niet zo alledaagse rechtszaken die soms frivool zijn of lijken.
Miracle on 34th Street!
Tijdens deze voorbije feestperiode werd u mogelijk ook opnieuw getrakteerd op de typische Kerstfilms: Home Alone (1 en 2) en echte klassiekers als It’s a Wonderful Life (1946) en Miracle on 34th Street (1947, remakes in 1973 en 1994).
Vooral deze laatste is interessant voor juristen. De film gaat over een man (Kris Kringle) die werkelijk gelooft dat hij de Kerstman is. De man heeft uitzonderlijke gaven, die in kindergeesten twijfel zouden kunnen zaaien over zijn claim: hij spreekt bijvoorbeeld behoorlijk goed Nederlands (de scène uit 1947 kan men hier bekijken). Uiteindelijk wordt hij geïnterneerd en volgt er een gerechtelijke procedure, waarin zijn advocaat erin slaagt om te bewijzen dat zijn cliënt inderdaad de enige echte Kerstman is zodat het verzoek om hem te interneren ongegrond werd verklaard. De Amerikaanse post – een tak van de federale Amerikaanse overheid – had immers een groot deel van de kinderbrieven gericht aan Santa Claus afgeleverd aan Kris Kringle. Het rechterlijk oordeel werd op de banken uitgesproken: “Since the United States Government declares this man to be Santa Claus, this Court will not dispute it. Case dismissed.”
In de remake van 1994 stelde men ook dat de rechtbank kon erkennen dat de Kerstman bestaat en dat hij bestond in de persoon van Kris Kringle en dit op basis van een vergelijkbare vermelding van de uitdrukking “In God we trust” op het 1-dollarbiljet.[1]
Dit is natuurlijk fictie en in werkelijkheid zou een rechter allicht op basis van het deskundigenverslag de internering van Kris Kringle verlengen.
De werkelijkheid overtreft echter vaak de fictie.
Hierna geef ik een opsomming van enkele niet zo alledaagse zaken die soms frivool zijn of lijken. De frivoliteit kan volgens mij gelegen zijn in: de rechtsvragen, de feiten/vorderingen, de identiteit van de gedaagde partijen, de houding tijdens de procedure en de rechtscultuur.
De vrolijke dagen van het nieuwe jaar zijn allicht de ideale tijd om zich te buigen over frivoliteit.
De vraag van tien miljoen euro: ‘is pannenkoek koek?’
De rechtsvragen zelf kunnen soms frivool lijken (zonder dat in werkelijkheid te zijn).
In Nederland rees bijvoorbeeld de juridische vraag of een pannenkoek kan worden beschouwd als (een soort) ‘koek’. Een pensioenfonds oordeelde van wel en stelde dat een werkgever die pannenkoeken en poffertjes produceerde verplicht bij het pensioenfonds voor de zoetwarenindustrie moest aansluiten. Indien een pannenkoek inderdaad een koek zou zijn, moest deze werkgever ongeveer 8,5 miljoen euro aan achterstallige premies betalen, meer schadevergoeding en intresten.
Ook het Gerechtshof in Den Haag oordeelde, net als de eerste rechter, op uitvoerig gemotiveerde wijze in zijn arrest van 20 april 2021 dat pannenkoeken geen (soort) koek zijn.
Ook Belgische rechters moeten zich soms wagen aan culinaire definities, bv. wat is vidé? Iemand die gebraden kip aan het spit aanbood als gerecht, meende dat hij niet onder de restaurantwetgeving viel, omdat zo’n ganse kip volgens hem als ‘vol-au-vent’ (opgenomen op de lijst van lichte maaltijden) kon worden beschouwd.[2]
De feitenrechter oordeelde dat wanneer vol-au-vent die bestaat uit stukken versneden kip als lichte maaltijd geserveerd kan worden, dan mag ook worden aangenomen dat ook de ganse gebraden kip kan worden beschouwd als een lichte maaltijd.
Dit was evenwel buiten de waard, het Hof van Cassatie, gerekend. In zijn arrest van 27 april 1999 gaf het Hof aan dat wanneer de wetgever geen afwijkende definitie heeft gegeven, bij de interpretatie van de wettekst de gebruikelijke betekenis van de woorden moet worden gehanteerd. De gebruikelijke definitie van 'vol-au-vent' is volgens het Hof van Cassatie een “pastei van bladerdeeg, met fijn vlees of ragout gevuld”, wat niet kan worden verstaan als een gerecht bestaande uit niet versneden kip. Iemand die dus een ganse gebraden kip serveert, serveert dus geen ‘vol-au-vent’ en dus ook geen lichte maaltijd en moet dus aan de restaurantwetgeving voldoen.
Sven Sobrie merkte bij dit arrest nog op dat het Hof van Cassatie zijdelings ook een andere discussie beslecht: “vol-au-vent zonder koekje is, minstens vanuit juridisch oogpunt, de naam vol-au-vent niet waardig.” Ikzelf ben strikter in de leer en ben van oordeel dat ook een hoedje van bladerdeeg vereist is. Ik heb in elk geval niet het gevoel vidé gegeten te hebben, wanneer het hoedje ontbreekt.
Over gevoelens gesproken…
Soms zijn het niet zozeer de rechtsvragen, maar de feiten of vorderingen die frivool zijn. Men kan hiervan allicht veel voorbeelden geven.
In Nederland hield Emile Ratelband voor dat hij zich twintig jaar jonger voelde dan hij werkelijk was en verzocht de rechtbank daarom om zijn werkelijke geboortejaar (1949) met twintig jaar te verlagen (1969). Zijn advocaat poogde dit verzoek te onderbouwen door onder meer te verwijzen naar het feit dat de leeftijd deel uitmaakt van de identiteit en dat andere elementen, zoals geslacht en naam wel kunnen worden gewijzigd. Hoewel er geen wettelijk kader voorhanden was om de vordering in de gegeven omstandigheden in te willigen, verzocht de advocaat van Emile Ratelband de rechtbank om ‘creatief’ aan de slag te gaan.
In zijn beschikking van 3 december 2018 weigerde de rechtbank van Gelderland (volgens mij volkomen terecht) dit verzoek in te willigen.
De rechtbank constateerde dat er geen sprake was van een vergissing (misslag) in het geboortejaar, maar dat het verzoek zou neerkomen op het wijzigen van het echte geboortejaar in een fictief geboortejaar. De rechtbank overwoog dat leeftijd inderdaad net als naam en geslacht onderdeel uitmaakt van iemands identiteit, maar dat er ook rechten en plichten aan zijn verbonden (wettelijke leeftijd om alcohol te drinken, om te stemmen, om op pensioen te gaan,…), wat bij naam en geslacht niet op die manier speelt.
Na alle argumenten punctueel te hebben weerlegd (“Zeitgeist”, leeftijdsdiscriminatie en het sociaal lijden door verschil van zijn werkelijke leeftijd en de gevoelsleeftijd), concludeerde de rechtbank:
“Nu de wet en de jurisprudentie geen mogelijkheden bieden om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen, zal de rechtbank het verzoek afwijzen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat toewijzing van het verzoek zou meebrengen dat de twintig jaren waarin [verzoeker] wel heeft geleefd zouden verdwijnen in de registers. Dit zou allerlei juridische problemen opleveren. Bijvoorbeeld wat zou er moeten gebeuren met diploma’s die in die periode zijn behaald, of het rijbewijs, een eventueel huwelijk wat in die tijd is gesloten of een kind dat is geboren. Dit zijn meer dan alleen praktische gevolgen, wat nog maar eens bevestigt wat het belang is van registers van burgerlijke stand die feitelijk juiste informatie bevatten.”
Fantoomprocedures
Frivoliteiten kunnen ook gelegen zijn in de identiteit van de gedaagde partijen.
Om dichter aan te sluiten bij de hoger vermelde Kerstman-procedure, zijn er wereldwijd ook wel echte procedures gevoerd tegen ‘God’ en de ‘duivel’.
Het meest bekende voorbeeld is allicht Ernie Chambers, voormalig senator van Nebraska, die op 17 september 2007 een procedure tegen God startte, en hem verantwoordelijk stelde voor zijn vermeend (en veelal allitererend) wanbeleid: “fearsome floods, egregious earthquakes, horrendous hurricanes, terrifying tornadoes, pestilential plagues, ferocious famines, devastating droughts, genocidal wars, birth defects, and the like.”
Hij stelde dat hij ook redelijke, maar onsuccesvolle, maatregelen had genomen om God te bereiken (“Come out, come out, wherever you are.”). De bedoeling van Chambers was blijkbaar om een aantal (wettelijke) beperkingen op de toegang tot de rechter aan te klagen, nu hij oordeelde dat iedereen het recht had op toegang tot een rechter, ook voor frivole zaken.[3]
De zaak werd verworpen, omdat rechter Marlon Polk blijkbaar oordeelde dat een procedure tegen God niet mogelijk was, nu hij geen gekend adres heeft. Chambers zelf vond dit argument niet overtuigend, gelet op de beweerde alwetendheid en alomtegenwoordigheid van God.[4]
Ook de duivel en zijn trawanten heeft men al voor de rechter gesleept. Zo kan men wijzen op de Amerikaanse zaak Gerald Mayo vs. Satan and his Staff uit 1971, waarbij een gevangene Gerald Mayo de duivel en zijn ‘minions’ verantwoordelijk wilde stellen voor zijn ongelukkige staat. In zijn beslissing merkte rechter Weber onmiddellijk op dat het verzoek om kosteloos te kunnen procederen niet kon worden toegestaan en wees hij fijntjes op enkele procedurele problemen: er werd geen verblijfplaats van Satan vermeld in het rechterlijk district (wat een bevoegdheidsprobleem zou impliceren) en verder overwoog de rechter (met een humoristische verwijzing naar het fictieve verhaal The Devil and Daniel Webster, 1936) dat Satan als buitenlandse vorst (“foreign prince”) mogelijk over immuniteit zou kunnen beschikken. Ook het feit dat de trawanten van Satan werden betrokken, deed de rechter twijfelen over het antwoord op de vraag of een dergelijke class-action voldeed aan de wettelijke voorwaarden. Verder wees de rechter erop dat de eiser ook niet alle procedureel vereiste documenten had gevoegd.
Van wie is die toga en waar is het ouijabord?
Alle betrokkenen tijdens een procedure kunnen zich frivool gedragen, soms heeft dit echter wel belangrijke negatieve gevolgen.
Een advocaat verloor zijn geduld voor het hof van beroep in Port-de-France (Martinique), trok zijn toga uit en zwierde deze door de gerechtszaal met de woorden “Je ne vous écoute même pas, je ne peux pas rester ici à plaider devant une justice colonialiste!”.[5]
Men kan zich enkel de verbouwereerde gezichten van de raadslieden voorstellen, die zich afvroegen wat ze met de advocatentoga moesten doen. Dergelijke frivole uitbarstingen zijn voor advocaten wel niet aan te bevelen. De advocaat werd vervolgd wegens smaad aan het hof, maar vrijgesproken door het hof van beroep te Parijs. Zijn gebaar viel nog te beschouwen als een vrijheid van meningsuiting, nu zijn kritiek niet specifiek gericht was tegen de leden van het hof, maar veeleer “une critique d’ordre général du fonctionnement de la justice (…) participant en tant que telle de l’exercice des droits de la défense et de la liberté de parole, qui en est l’expression”.[6]
Een frivole houding van de jury tijdens een lopende procedure kan ook problemen veroorzaken. In Londen kwam uit dat vier juryleden in een moordzaak uit 1994 (van beklaagde Stephen Young) een ouijabord hadden gebruikt om (de geest van het) slachtoffer te raadplegen en om de schuld van de dader te bepalen. Via het gebruik van het ouijabord werd Stephen Young aangewezen als moordenaar. Het proces moest daarom worden overgedaan. Ook in dit tweede proces werd hij evenwel veroordeeld.
De kans op hilariteit is natuurlijk veel groter wanneer personen, zonder advocaat, verschijnen voor de rechtbank. Diverse rechters kunnen zich allicht hilarische dialogen voor de geest halen met betrokkenen die in persoon verschijnen. Ik wijs als voorbeeld op een koppel dat zichzelf verdedigde voor de Amerikaanse rechter omdat de echtgenoot een rood verkeerslicht negeerde (zie dit fragment).
Over ratten…en katten
Een zekere frivoliteit is niet het monopolie van de procespartijen, ook de juridische procedure of juridische cultuur zelf kan frivole facetten bevatten.
Zoals geweten, werden in de middeleeuwen dierenprocessen gehouden. De dieren moesten worden gedagvaard, persoonlijk verschijnen in de rechtbanken en kregen een advocaat toegewezen.
Vanuit ons huidig standpunt beoordeeld, is deze houding volledig irrationeel. In de middeleeuwen was men echter niet vertrouwd met het vermoeden van aansprakelijkheid van de eigenaar voor de gedragingen van een dier en zou men gevaarlijke dieren vernietigen of herplaatsen, na hierover een gerechtelijke procedure te hebben gevoerd.
Een van de meest succesvolle Franse advocaten die in het verleden dergelijke dierenprocessen voerde, was Barthélemy de Chasseneuz (1480-1541). De procedures vormden ook de inspiratie voor de film The hour of the Pig (1993).
In 1508 werd hij als advocaat aangewezen voor de kerkelijke rechtbank van Autun om een grote groep ratten te verdedigen, die werden aangeklaagd omdat zij opzettelijk de gerstoogst in de streek hadden vernield.[7]
Uiteraard komen de ratten niet opdagen, maar mr. De Chasseneuz wijst erop dat de ratten niet behoorlijk werden gedagvaard, nu zij zeer verspreid verbleven in het gebied. De rechtbank volgt deze argumentatie en gebiedt een nieuwe dagvaarding en een ruimere bekendmaking van de oproeping in de verschillende parochies.
Nadien komen de ratten vanzelfsprekend opnieuw niet opdagen, en wenst men de ratten bij verstek te veroordelen, maar mr. De Chasseneuz wijst erop dat de ratten uit veiligheidsoverwegingen niet voor de rechtbank konden verschijnen, omdat de straatkatten, hun natuurlijke vijanden, hen overal opwachten. Men kan toch niet verwachten dat een beklaagde zijn leven riskeert om zijn proces bij te wonen.
Een belangrijk principe van het recht op een eerlijk proces komt hier dus, op verrassende wijze, tot bloei in een irrationeel juridisch systeem.
De mooiste bloemen groeien inderdaad soms op de grootste (en meest frivole) mesthopen.
Rob Valkeneers – Mploy Advocaten
0 reacties