Brussel is in de Belgische federale constructie altijd een pijnpunt geweest. De visies van de Vlamingen en de Franstaligen over het statuut van Brussel waren steeds sterk uiteenlopend. De laatste jaren komt daar nog bij dat de Brusselaars zelf niet zonder meer bereid zijn zich bij het N- of het F- standpunt aan te sluiten, doch dat ze een eigen visie hebben over hun gewest. Brussel is immers niet alleen een N-F-verhaal. Het is een van de meest meertalige gebieden van de wereld. Ook bij de omvorming van de federale staat tot een confederatie van staten zal Brussel een pijnpunt zijn, waarover de verschillende visies opnieuw zullen botsen.
Brussel als onderhandelaar aan de tafel
Het begint al met de vraag of Brussel zal deelnemen aan de onderhandelingen over het grondverdrag dat de confederatie opricht en van bevoegdheden voorziet. Zal men Brussel als verdragspartner kunnen weren, terwijl men het de afgelopen 30 jaar tot een volwaardig gewest heeft uitgebouwd, met dezelfde bevoegdheden als de twee andere gewesten, met constitutieve autonomie en met volwaardige instellingen, zij het ook met eigen kenmerken als ‘hoofdstedelijk gewest’? Kan men ontkennen dat, mede als gevolg van de staatshervorming, Brussel een politieke entiteit is geworden met een eigen verbeelde identiteit, waaraan Brusselse politici uiting geven. Brussel zal dus zeker zijn plaats aan de onderhandelingstafel over het grondverdrag opeisen.
Zal Brussel een volwaardige plaats opeisen binnen de confederale raad?
Een tweede vraag is of de confederatie uit twee deelstaten zal bestaan, Vlaanderen en Wallonië en of Brussel en de Duitstalige Gemeenschap zich met een ondergeschikte positie zullen tevreden stellen? Zullen de Brusselaars zich laten afschepen of zullen ze ook een volwaardige plaats in de confederale raad opeisen, met een vetorecht? Het is misschien goed eraan te herinneren dat er wat Brussel betreft, nooit een compromis is gesloten dat volledig in de lijn ligt van hetzij de Vlaamse, hetzij de Franstalige visie. Wenst men in de richting van een confederatie te gaan, dan zal er dus een compromis en een ad hoc-regeling uit de bus moeten komen.
De bevoegdheden van Brussel in een confederaal België
Een van de belangrijkste vragen is die over de bevoegdheden waarover Brussel zal beschikken en meer bepaald of, indien het de bedoeling is om ook de SZ en de fiscaliteit te splitsen, ook Brussel dan ter zake bevoegd zal zijn. In de Zesde Staatshervorming zijn de gezinsbijslagen gesplitst en werd ook Brussel, meer bepaald de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ter zake bevoegd. Een van de argumenten was dat voor alle kinderen in Brussel eenzelfde regeling moest gelden. Bij velen bestaat er echter terecht twijfel over of Brussel wel de financiële draagkracht heeft om zelf een volledig stelsel van sociale zekerheid en sociale bijstand – de leeflonen – zal kunnen organiseren, gelet op de grote concentratie van zogenaamde “negatieve risico’s” enerzijds en de uitwijking van financieel krachtige inwoners naar buiten Brussel anderzijds. Vandaar het voorstel dat alleen Vlaanderen en Wallonië bevoegd zouden zijn voor SZ en fiscaliteit (personenbelasting) en de Brusselaars zouden kiezen voor het Vlaamse of het Waalse stelsel. De keuze zou gelden voor het hele pakket. Men zou niet aan cherry picking kunnen doen. De keuze zou niet permanent zijn. Brusselaars zouden kunnen switchen. Dit model wordt al enigszins toegepast in de Vlaamse zorgverzekering die ook voor de Brusselaars open staat, zij het op vrijwillige basis.
De vraag rijst of het mogelijk is in een grootstad van 1 miljoen inwoners twee concurrerende systemen van SZ uit te bouwen, die volgens gezonde principes kunnen functioneren, zonder al te veel administratieve rompslomp te veroorzaken. De experten zijn daarover verdeeld. Er zijn er die voorhouden dat een vrije keuze aanbieden tussen twee concurrerende stelsels haaks staat op een grondbeginsel van sociale verzekeringen: die zijn alleen maar economisch efficiënt als ze verhinderen dat mensen ‘shoppen’ tussen de verschillende stelsels. Het is inderdaad best mogelijk dat indien de Brusselaars zullen kunnen kiezen de sociaal zwakkeren zullen opteren voor het stelsel met de beste sociale bescherming, terwijl degenen met een grotere financiële draagkracht het stelsel dat het gunstigste fiscaal regime heeft zullen kiezen. Hoe dat dan globaal zal uitpakken, kan niemand op dit ogenblik evenwel echt voorspellen. Het systeem bestaat nergens. Er zijn mij ook geen simulaties bekend. Wat zeker is, is dat er heel wat onzekerheid over de sociale zekerheid in Brussel in het verschiet ligt.
De vraag rijst niet alleen of het mogelijk is, maar ook of het wenselijk is om in eenzelfde gebied van één miljoen inwoners twee stelsels van fiscaliteit en twee stelsels van sociale bescherming op te zetten. Die stelsels vertalen immers de opvatting die een samenleving er over rechtvaardigheid op nahoudt. Zij bepalen de graad van solidariteit. Kan men de Brusselaars het recht ontzeggen daarover zelf een visie te ontwikkelen? Kan men het sociaal en fiscaal beleid in Brussel herleiden tot het aanbod dat Vlaanderen en Wallonië ter zake doen enerzijds en vrije keuze van de Brusselaars anderzijds. Dit zijn uiteraard geen constitutionele, maar politieke vragen. De enen zullen zeggen dat dit niet wenselijk is, de anderen zullen misschien stellen dat het de enige oplossing is om uit een impasse te geraken.
Wat met het machtsevenwicht tussen Franstaligen en Nederlandstaligen?
Tenslotte rijst de vraag of het machtsevenwicht tussen Nederlandstaligen en Franstaligen dat thans bestaat in de instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in een confederaal bestel zal standhouden. Toen in 1989 het huidig statuut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd uitgetekend en men er voor de Vlaamse minderheid in waarborgen voorzag zoals bv. een pariteit in de ministerraad, was een van de argumenten dat ook aan de Franstalige minderheid in België dergelijke waarborgen waren verleend.
Indien men aan het confederaal België nog nauwelijks bevoegdheden zou toekennen, terwijl Brussel er heel wat grondgebonden bevoegdheden zou bij krijgen, rijst echter de vraag of de doorgedreven bescherming van de Vlaamse minderheid in Brussel zal kunnen blijven bestaan. Het belang van de waarborgen die de 40 % Franstaligen in België genieten zou dan immers sterk afnemen, terwijl, omgekeerd, het belang van de waarborgen die de 10 à 15 % Vlamingen in Brussel genieten sterk zou toenemen. Zal de indruk niet ontstaan dat de Vlamingen België, als een lege doos, overeind houden om een flinke vinger in de Brusselse pap te kunnen hebben.
Prof. dr. Jan Velaers (gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen)
Bekijk en lees hier meer over het confederalisme binnen de reeks “Onder Professoren” op Jubel.be .
In samenwerking met onderstaande partners:
0 reacties