Op 11 december 2024 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Gent geoordeeld dat een levensverzekering die betaald werd met spaargelden van de begunstigden vrij is van erfbelasting, ongeacht de configuratie van de polis als beding ten behoeve van een derde.
Levensverzekering vs. erfbelasting
Een levensverzekering is een typevoorbeeld van een derdenbeding. Dit vereist het bestaan van een hoofdcontract (i.e. het contract tussen de verzekeringnemer en de verzekeringsmaatschappij) waarin een beding ten behoeve van een derde werd opgenomen (i.e. de begunstigingsclausule van het contract). De medecontractant (i.e. de verzekeringsmaatschappij) zal er zich dus steeds toe verbinden iets te doen ten gunste van een derde persoon (i.e. de begunstigde van de levensverzekering).
Vermits verzekeringsprestaties op basis van het verzekeringscontract worden uitgekeerd aan de begunstigden (iure proprio) op basis van een beding ten behoeve van een derde (en niet passeren via de nalatenschap), is een fictiebepaling nodig om hierover erfbelasting te heffen. De verzekeringsprestatie maakt als dusdanig geen deel uit van de nalatenschap, maar de begunstigde zal als fictieve legataris worden belast met erfbelasting.
Voor de toepassing van de erfbelasting is er vereist dat het voordeel door de begunstigde kosteloos (i.e. zonder enige tegenprestatie) wordt verkregen. Er bestaat evenwel een vermoeden van kosteloosheid van het beding ten behoeve van een derde. Het tegenbewijs kan worden geleverd.
Premiebetalingen door de begunstigde
In de voormelde zaak die voorlag voor de rechtbank van eerste aanleg hebben mijnheer en mevrouw een verzekering afgesloten (i.e. verzekeringnemers) op hun hoofd (i.e. verzekerden) met de kinderen als begunstigden. De vraag rijst of er erfbelasting verschuldigd is bij overlijden.
De rechtbank oordeelt in casu dat de kinderen het vereiste tegenbewijs leveren. Zij tonen aan dat de premies effectief door hen betaald zijn, zodat het vermoeden van kosteloosheid wegvalt en er geen wettelijke grondslag is voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF. De bestreden aanslagen zijn bijgevolg integraal te ontheffen.
De omstandigheden die geleid hebben tot voormelde uitspraak zijn de volgende:
- Het ging om een eenmalige premiebetaling bij aanvang van de polis, waarvan het bewijs werd geleverd dat de premiebetaling gebeurde met spaargelden van de begunstigden: de zichtrekening van de ouders was een loutere tussenschakel omdat het niet mogelijk is om van een spaarrekening van een minderjarige een overschrijving te doen naar een derde rekening.
- Er is geen sprake van een verregaande verstrengelingen tussen de gelden van de ouders enerzijds en de gelden van de kinderen anderzijds.
- Tijdens de minderjarigheid staan de ouders in voor het beheer van de goederen van hun kind en treden zij op als diens vertegenwoordiger, steeds in het belang van hun minderjarige kind: de belegging in de polis was in het belang van het kind daar deze begunstigde was van de polis.
- In tegenstelling tot wat Vlabel beweerde, moet er geen overeenkomst bestaan tussen ouders en hun minderjarige kinderen waarin zij overeenkomen wat de ouders met het vermogen van de minderjarigen mogen doen en blijkt uit niets dat de ouders de gelden van de kinderen hebben ontnomen, geleend of gekregen.
Bewaren van bewijsstukken
Ons inziens is het daarbij van groot belang dat het tracé van de premiebetalingen duidelijk wordt bijgehouden. Gelet op het vermoeden van kosteloosheid van een derdenbeding via levensverzekering is het aan de begunstigde om het tegenbewijs te leveren. Vermits rekeninguittreksels door de bank slechts tien jaar moeten worden bijgehouden raden wij aan om de nodige aandacht te besteden om deze bewijsstukken zelf te bewaren.
Heeft u vragen over uw levensverzekering of wenst u te investeren in een levensverzekering voor uw (minderjarige) (klein)kinderen, dan kunnen wij u uiteraard hierin begeleiden.
0 reacties