Minister van Financiën “zet de puntjes op de i”
Tot en met 31 december 2016 was de beurstaks in principe louter verschuldigd bij verrichtingen in België. De Wet van 25 december 2016 breidde het toepassingsgebied van de Belgische beurstaks uit naar verrichtingen met betrekking tot beleggingen aangehouden in het buitenland. De beurstaks is nu ook verschuldigd indien het “order” voor de verrichting rechtstreeks of onrechtstreeks aan een buitenlandse tussenpersoon wordt gegeven, hetzij door een natuurlijke persoon met gewone verblijfplaats in België, hetzij door een rechtspersoon voor rekening van een zetel of vestiging in België. Een Belgisch spaarder met effectenportefeuille in het buitenland kan vanaf nu dus geconfronteerd worden met de Belgische beurstaks.
De notie “onrechtstreeks” leidde tot interpretatiemoeilijkheden indien de beursverrichtingen gebeuren vanuit het vermogen van een juridische constructie die onder het toepassingsgebied van de kaaimantaks valt. Op een vraag hieromtrent, gesteld in de Commissie voor de Financiën en de Begroting op 19 december 2016, heeft de minister van Financiën het volgende geantwoord: “Met de bepaling over de “onrechtstreekse” orders viseert de wetgeving o.a. de introducing brokers die de ontvangen orders doorgeven aan een buitenlandse entiteit. Ook orders door juridische structuren waarvan de uiteindelijke begunstigde inwoner van België is en die in principe onder de Kaaimantaks vallen kunnen onder deze noemer begrepen worden.”
Op 21 februari jl. lichtten wij in een publicatie op onze website uitgebreid toe waarom we niet akkoord kunnen gaan met deze zienswijze, althans niet indien de Minister met zijn antwoord bedoelde dat alle orders door juridische structuren waarvan de uiteindelijke begunstigden, of – meer algemeen – de oprichters, onder de toepassing van de Belgische beurstaks vallen.
Kort samengevat: de fiscale transparantie op grond van de Kaaimantaks – voorzien in het Wetboek Inkomstenbelasting – kan niet zonder meer doorwerken naar de beurstaks (voorzien in het Wetboek Diverse Rechten en taksen). De term “rechtstreeks of onrechtstreeks” slaat op het geven van het order (i.e. waarbij dit order zou verlopen over verschillende tussenpersonen/brokers). Het moet echter gaan om een order dat een impact heeft op het vermogen van deze ordergever. Men dient aldus na te gaan in wiens vermogen de verrichting wordt gesteld. Indien de effecten werkelijk zouden behoren tot het vermogen van de buitenlandse juridische constructie, kan de beurstaks niet doorwerken op verrichtingen gedaan vanuit dit afzonderlijk vermogen. In dit verband dient te worden benadrukt dat een buitenlandse juridische constructie in principe een niet-inwoner is, waarvoor de vrijstelling van beurstaks voorzien door artikel 126/1, 2° in fine Wetboek diverse rechten en taksen geldt.
Wij stellen vast dat deze discussie terug aan bod is gekomen in de Commissie voor de Begroting en Financiën op 18 april 2017, naar aanleiding van een vraag van sp.a – Kamerlid Peter Vanvelthoven, die de volgende vraag voorlegde aan de Minister van Financiën:
Mijnheer de minister, in het kader van de opmaak van de begroting voor 2017 werd beslist om de beurstaks uit te breiden. Tijdens de bespreking maakte u zich sterk dat ook wie via een juridische constructie effecten verhandelt, niet aan de beurstaks zou kunnen ontsnappen. Nu wordt die stelling door een aantal fiscaal juristen betwist. Vandaar dat ik een en ander opnieuw even aan u voorleg.
Kunt u bevestigen dat alle orders door juridische structuren waarvan de uiteindelijk begunstigde of meer algemeen waarvan de oprichters zoals bedoeld in artikel 2 § 1, 14 van het WIB, inwoner van België zijn, onder de toepassing vallen van de Belgische beurstaks? Als dat toch niet het geval blijkt te zijn, plant u dan reparatie van de wetgeving?
Het verheugt ons vast te stellen dat het antwoord van de Minister van Financiën helemaal in lijn ligt met het standpunt dat wij op 21 februari publiceerden:
Mijnheer Vanvelthoven, wat de taks op de beursverrichtingen betreft, stel ik vast dat er ondertussen enige verwarring is ontstaan. Door artikel 120, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen worden voortaan ook verrichtingen in het buitenland onder toepassing van de TOB gebracht, wanneer het order voor de verrichting aan een in het buitenland gevestigd tussenpersoon rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gegeven hetzij door een natuurlijke persoon met verblijfplaats in België, hetzij door een rechtspersoon voor rekening van een zetel of vestiging ervan in België. Om alle juridische constructies die zijn opgericht door een persoon die zijn gewone verblijfplaats in België heeft, binnen het toepassingsgebied van de TOB te laten vallen, dient er wetgevend ingegrepen te worden, aangezien dat een uitbreiding is van het toepassingsgebied van de TOB of de taks op de beursverrichtingen. De beurstaks is daarentegen wel verschuldigd, wanneer een juridische constructie als afzonderlijk vermogen of als afzonderlijke rechtspersoon niet met de realiteit overeenstemt en gesimuleerd of geveinsd wordt. De orders worden dan geacht te gebeuren vanuit het vermogen van de “oprichter” zelf.
Bij wijze van vergelijking brengen wij nog even een passage uit onze tekst van 21 februari in herinnering:
Orders met betrekking tot het vermogensbestanddelen van een buitenlandse juridische constructie kunnen dan ook enkel in “uitzonderlijke omstandigheden” onder de toepassing van de Belgische beurstaks vallen, met name wanneer kan worden aangetoond dat 1) de zetel van werkelijke leiding van de juridische constructie als dusdanig zich de facto in België bevindt (in welk geval we duidelijk onder de toepassing komen van artikel 120, tweede lid Wetboek Diverse rechten en taksen, en 2) wanneer de juridische constructie als afzonderlijk vermogen / afzonderlijke rechtspersoon niet met de realiteit overeenstemt, en gesimuleerd / geveinsd is, zodat de orders geacht moeten worden te gebeuren vanuit het vermogen van de “oprichter” zelf. In geen van beide gevallen is echter de kaaimantaks nog van toepassing daar in het eerste geval de vennootschapsbelasting speelt, en in het tweede geval we op basis van een analyse van de feiten niet eens tot de kaaimantaks komen.
Wellicht heeft de minister bedoeld met het woord “kunnen” dat hij in bepaalde gevallen waar de kaaimantaks “in principe” van toepassing zou zijn maar bij nader inzien en analyse van de feiten blijkt dat de kaaimantaks niet speelt, de mogelijkheid dat de TOB wel van toepassing zou zijn niet prima facie wil uitsluiten. Daar kunnen we het dan wél eens zijn.
Christophe Coudron – counsel Tiberghien (christophe.coudron@tiberghien.com)
0 reacties