De fundamentele rechtszekerheid die voortvloeit uit het ne bis in idem-principe, waarbij niemand tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd of bestraft, staat haaks op de realiteit die zich in onze samenleving ontvouwt zodra de publieke opinie haar oordeel uitspreekt. Hoewel de Grondwet in België de burgerlijke dood formeel heeft afgeschaft, blijft de maatschappelijke stigmatisering van veroordeelden in de praktijk voortbestaan, soms in zulke mate dat zij feitelijk permanent uitgesloten worden van elk perspectief op reclassering.
Een treffend voorbeeld daarvan is de zaak rond de voormalige Reuzegom-leden, en meer in het bijzonder de man aangeduid als J.J., die in 2023 door een Belgische strafrechter veroordeeld werd voor onopzettelijke doding en mensonterende behandeling in verband met de dood van Sanda Dia. Ondanks zijn strafrechtelijke veroordeling en de opgelegde strafbepalingen werd hij geconfronteerd met nieuwe beslissingen in het hoger onderwijs, waarbij hij plotseling geen masterproeven meer mocht begeleiden – een besluit dat meer leek ingegeven door de angst voor maatschappelijke verontwaardiging en de heersende morele verontwaardiging dan door de rechtsregels zelf. Zo vaardigde de faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur van de Universiteit Gent een verbod uit op zijn begeleidingsfuncties, een verbod dat pas werd ingetrokken en vervolgens opnieuw werd opgeschort onder druk van protesterende studenten en persberichtgeving, waaronder een artikel in De Morgen dat de hernieuwde betrokkenheid van J.J. bij masterproeven onder de aandacht bracht. Hiermee wordt de ne bis in idem-regeling uitgewist in de publieke arena, waar de veroordeelde steeds opnieuw bestraft lijkt te worden.
De maatschappij zet daarentegen een traject van permanente uitsluiting in gang, dat niet langer het voorwerp is van gerechtelijke toetsing maar van sociale veroordeling
Het ne bis in idem-principe is verankerd in het Belgische en in het supranationale recht. Dit grondrecht waarborgt dat een eenmaal berechte persoon niet drie keer in de val loopt: niet opnieuw vervolgd, niet opnieuw bestraft en niet opnieuw onderworpen aan nadelen voortvloeiend uit hetzelfde feit. Echter, zodra het vonnis is geveld en de wettelijke ongelijkheden bij rechte zijn opgeheven, neemt de rechtsstaat als het ware afscheid van de veroordeelde. De maatschappij zet daarentegen een traject van permanente uitsluiting in gang, dat niet langer het voorwerp is van gerechtelijke toetsing maar van sociale veroordeling.
Deze afgeleide straf, die wij de burgerlijke dood door vox populi mogen noemen, vloeit voort uit de existentiële angst van burgers en beleidsmakers voor reputatieschade en verlies van vertrouwen. Het argument dat iemand die een misdrijf heeft begaan onveilig zou zijn in een academische rol, of een gevaar vormt voor jonge studenten, gaat voorbij aan het principe dat gestraft is wat gestraft moet worden, en niets meer. Straffen heeft een doel: vergelding, afschrikking, en – cruciaal – resocialisatie. Terwijl vergelding en afschrikking na de rechterlijke uitspraak vanzelfsprekend ophouden, blijft de maatschappelijke vergelding voortduren en wordt de finaliteit van het vonnis structureel ondermijnd.
Het schrijnende contrast met de grondwettelijke garanties tegen de burgerlijke dood kan niet worden overschaduwd. De Belgische Grondwet garandeert de gelijkheid van alle Belgen en heeft de mogelijkheid om iemand voor altijd uit de samenleving te bannen verboden. In een rechtsstaat behoort de uitgesproken en uitgevoerde straf een einde te maken aan alle juridische nadelen: burgerlijke rechten herwinnen, toegang tot werk en onderwijs, en maatschappelijke herintegratie. Toch blijkt in de praktijk, en ontleend aan de menselijke neiging tot moreel oordeel, dat bepaalde categorieën van veroordeelden – vooral diegenen wier feiten publieke verontwaardiging wekken – ervan verstoken blijven. Met andere woorden, het ne bis in idem-principe wordt ondermijnd door een voortdurende herbeoordeling buiten de rechtszaal.
Het gevaar van deze ontwikkeling schuilt niet alleen in de individuele implicaties voor de veroordeelde, maar in de aantasting van het fundament van onze rechtsstaat. Als het oordeel van de rechter niet langer het sluitstuk vormt, maar slechts een opstap tot levenslang stigma, verliezen wij de zekerheid dat onze rechtsorde rechtmatig en voorspelbaar functioneert. De term ‘reclassering’ verliest ieder gewicht als maatschappelijke actoren, van universiteitsbesturen tot potentiële werkgevers, aanvankelijk uitgaan van het onbespreekbare karakter van de veroordeling en vervolgens de veroordeelde blijven afrekenen op feiten die volgens het ne bis in idem al ingelost en uitgewerkt zijn. Zo wordt ‘atonement’ ten onrechte vertaald naar levenslange boetedoening.
In tegenstelling tot andere Europese jurisdicties die het rehabilitatieprincipe expliciet in wetgeving verankerd hebben, ontbreekt in België een juridisch kader
In tegenstelling tot andere Europese jurisdicties die het rehabilitatieprincipe expliciet in wetgeving verankerd hebben, ontbreekt in België een juridisch kader dat na de strafrechtelijke veroordeling een gestructureerd re-integratieproces afdwingt. Er is weliswaar een wet op de reclassering, maar deze richt zich voornamelijk op de begeleiding binnen het kader van strafuitvoering en houdt geen toezicht op de rechten van de veroordeelde na het einde van de straf. Het gevolg is een tortueuze weg naar herstel, waarin de veroordeelde voortdurend wordt geconfronteerd met een publiek dat van hem meer verlangt dan de wet voorschrijft. Het ne bis in idem neemt zo een morele wending, waarbij het gaat om de herhaalde bestraffing door de opinie, los van de objectieve toepassing van wetten.
De constitutionele afschaffing van de burgerlijke dood betekende een keerpunt: de veroordeelde moest niet langer worden uitgesloten uit burgerlijke rechten en maatschappelijke functies. De realiteit is echter dat, gebonden aan het angstbeeld van recidive en reputatieschade, gemeenschappelijke opinie en geïnstitutionaliseerd wantrouwen leiden tot zelfcensuur binnen organisaties. Instellingen hollen de rechtszekerheid uit door eigen grenzen te trekken rond de inzetbaarheid van veroordeelden.
Het is hoog tijd dat België de kloof tussen theorie en praktijk overbrugt door een expliciet normenkader te ontwikkelen dat de re-integratiegarantie van veroordeelden afdwingt. Dit vereist een versterking van het interne toezicht op beslissingen van overheids- en privaatrechtelijke instellingen, zodat uitsluitingsmaatregelen uitsluitend gebaseerd zijn op objectieve, actuele risicoanalyses en niet op historische veroordelingen die reeds ten volle zijn bestraft. Dergelijke maatregelen zouden bindend zijn en gepaard moeten gaan met sancties voor wie onterecht blijft discrimineren.
Uiteindelijk is het ne bis in idem-principe niet slechts een doctrinair bastion tegen herhaling van strafvordering: het is een sleutelcomponent voor sociale stabiliteit en vertrouwen in de rechtsstaat. Door de burger na zijn vonnis te onderwerpen aan een processie van voortdurende publieke en institutionele oordelen, ontzeggen we hem de kans op een tweede leven en doorbreken we de belofte van wederopbouw die onze Grondwet en het supranationale recht ons geven. Wij lopen het risico een staat te worden waarin reputatie van zonde zwaarder weegt dan de door de rechter uitgesproken straf, waarin de burgerlijke dood in de praktijk herleeft onder de vorm van onuitwisbare stigmata. Zo verloochenen we niet alleen het principe van ne bis in idem, maar ook de kernwaarde van menselijke waardigheid waarop elke democratische rechtsstaat is gebouwd.
Pierre Thiriar
Deze bijdrage vertolkt louter de opinie van de auteur in eigen naam.
Lees over andere opiniestukken van Pierre Thiriar.
- De Cerebro-wet: een onrealistische ambitie?
- De Cerebro-wet getoetst aan de Grondwet en het EVRM
- Databank vonnissen en arresten: waarom de Cerebro-wet nooit levensvatbaar is geweest
- Rechter moet rechtsplegingsvergoeding ambtshalve juist berekenen
- Databank van vonnissen en arresten, kroniek van een aangekondigd fiasco
- Open brief aan de voorzitter van de OVB over DIPLAD, REGSOL en DPA
0 reacties