In tegenstelling tot andere delen van het Gerechtelijk Wetboek hebben de bijzondere rechtsplegingen en de middelen van tenuitvoerlegging die van belang zijn voor de notariële praktijk de afgelopen jaren geen grote omwentelingen ondergaan. Niettemin hebben er zich in de rechtspraak een aantal interessante evoluties voorgedaan die de aandacht van elke notaris verdienen. In een reeks van drie bijdragen bieden we een overzicht van deze rechtspraak met betrekking tot de boedelbeschrijving, de vereffening-verdeling en het uitvoerend beslag op onroerend goed.
Vrijstelling van het opstellen van een boedelbeschrijving
In het Belgische recht zijn er meerdere gevallen waarin een boedelbeschrijving zich opdringt, bv. na een ontzegeling of wanneer een erfgenaam of algemene legataris de boedelbeschrijving vordert. De meest voorkomende toepassing is evenwel de boedelbeschrijving als ‘hoeksteen’ van de gerechtelijke vereffening-verdeling. Nadat deze bijzondere procedure is bevolen en een notaris is aangesteld, is de notaris in principe gehouden om over te gaan tot een boedelbeschrijving.
Het Gerechtelijk Wetboek voorziet in twee uitzonderingen op de verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving. Vooreerst kunnen partijen die handelingsbekwaam zijn in onderling akkoord opteren voor een zogenaamde ‘beschrijvende staat’. Dit betekent dat zij ten laatste bij de sluiting van het proces-verbaal van opening der werkzaamheden aan de notaris-vereffenaar aanduiden welke goederen afhangen van de ter verdelen boedel. Daarnaast kunnen de partijen in onderling ak koord een boedelbeschrijving op verklaring doen. De vrijstelling van de notaris tot het opstellen van een boedelbeschrijving moet expliciet gebeuren. dat geen inventaris moet worden opgemaakt. Deze problematiek was recent nog aan de orde in een zaak die aanleiding heeft gegeven tot een arrest van het hof van beroep te Gent van 31 januari 2019. Blijkens het proces-verbaal van opening der werkzaamheden zouden partijen in die zaak aan de notaris-vereffenaar meedelen of een notariële inventaris moest worden opgemaakt. Enkele weken later vroeg de ex-echtgenoot aan de notaris-vereffenaar om een inventaris op te stellen en ook de nodige bevragingen bij de banken te doen. De ex-echtgenote van haar kant gaf bij twee latere brieven te kennen dat de roerende goederen onderling verdeeld waren, zodat geen inventaris meer hoefde te worden opgemaakt. Wanneer de notaris zich nadien wederom tot de partijen richtte, deed de ex-echtgenoot enkele dagen later bij brief opgave van zowel een aantal nog te verdelen gemeenschappelijke goederen en als een aantal persoonlijke goederen. Niettemin stelde de notaris enige tijd later toch een staat van vereffening-verdeling op, luidens dewelke zowel de lichamelijke als de onlichamelijke roerende goederen onderling verdeeld zouden zijn. Net zoals de eerste rechter stelde het hof van beroep vast dat de verdeling dan wel afgifte van de goederen die de ex-echtgenoot in zijn laatste brief had opgegeven, helemaal niet vaststond. Het hof benadrukte dan ook dat de boedelbeschrijving onontbeerlijk was voor de verwezenlijking van de vereffening-verdeling.
Onjuiste vermelding in een inventarisakte
Soms gebeurt het dat er verschillende vacaties plaatsvinden in het kader van de procedure van boedelbeschrijving. In principe zullen de notaris en de partijen de boedelbeschrijving na iedere vacatie voorlopig afsluiten en een inventarisakte ondertekenen. Wat moet er gebeuren indien één van de vermeldingen van dergelijke akte naderhand niet in overeenstemming blijkt te zijn met de werkelijkheid? Deze vraag vormde de aanleiding voor een arrest van het Hof van Cassatie van 27 april 2020.
Tijdens het bezoek ter plaatse in het kader van een boedelbeschrijving troffen de vier erfgenamen en de twee notarissen een pakket bankbiljetten aan in de kluis in het atelier naast de woning van de erflater. Aangezien de erfgenamen het niet eens waren over het statuut van deze bankbiljetten, gaven zij het pakket mee met één van de twee notarissen om het te deponeren op een rubriekrekening bij de bank. Hoewel de samentelling van de handgeschreven briefjes met opgave van de inhoud van de deelpakketjes liet uitschijnen dat het ging om (in totaal) 62.500,00 euro, bleek uit de (na)telling bij de bank dat het slechts ging om (in totaal) 37.500,00 euro. In de inventarisakte van deze vacatie was evenwel een bedrag van 62.500,00 euro opgenomen. Gelet op deze vaststelling verbeterde de notaris middels een renvooi in de kantlijn de inventarisakte. Eén van de kinderen parafeerde deze verbetering, terwijl de andere kinderen weigerden om deze aanpassing te ondertekenen.
Het hof van beroep te Gent was van oordeel dat de verhaallijn van de notaris, gelet op de geboden illustratie en stoffering, volkomen geloofwaardig was. Het hof redeneerde als volgt. De opgave van het bedrag van 62.500,00 euro heeft authentieke bewijswaarde, die evengoed geldt ten aanzien van de mede-instrumenterende notaris. Hoewel tegen authentieke vaststellingen in de regel enkel kan worden opgekomen door middel van een valsheidsprocedure, bestaat er een uitzondering op die regel wanneer de valsheid manifest is. Welnu, in casu oordeelde het hof dat de valsheid manifest was, gelet op de zonder meer verkeerde opgave. Het Hof van Cassatie bevestigde deze beslissing.
Aangifteplicht of positieve meldingsplicht
Bij een boedelbeschrijving hebben de belanghebbenden een aangifteplicht of positieve meldingsplicht.Dit betekent dat zij alles moeten melden wat van belang kan zijn voor de (weder)samenstelling van de boedel en zodoende alle nodige informatie moeten meedelen die relevant kan zijn voor het verdere verloop van de verdeling. De belanghebbenden moeten onder ede een verklaring afleggen dat zij alles hebben aangegeven, niets hebben verduisterd en niet van zodanige verduistering kennis hebben. Wanneer naderhand blijkt dat zij bepaalde informatie niet hebben meegedeeld, rijst de vraag onder welke voorwaarden zij kunnen worden veroordeeld wegens meineed.
Schriftelijke eedaflegging
Waar de boedelbeschrijving de hoeksteen is van de gerechtelijke vereffening-verdeling, is de eedaflegging de ‘hoeksteen’ voor de bijzondere bewijswaarde van de boedelbeschrijving. Zoals reeds hoger toegelicht, moeten verschillende personen onder ede een verklaring afleggen dat ze alles hebben doen aangeven, niets hebben verduisterd en niet van zodanige verduistering kennis hebben. In een opmerkelijk vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg stond ter discussie of deze eedaflegging ook schriftelijk mag gebeuren.
In deze zaak zou de notaris naar aanleiding van de integrale voorlezing van het proces- verbaal van boedelbeschrijving de aandacht van de partijen hebben gevestigd op de paragraaf die de bewoordingen van de eed vermeldde. Daarbij zou hij hebben aangegeven dat iedereen door de ondertekening van de akte beschouwd zou worden als hebbende de eed afgelegd. Hoewel alle partijen zich daar initieel akkoord mee verklaarden, liet één van de partijen daags nadien al weten dat naar haar mening niemand de eed had afgelegd.
Volgens de rechtbank van eerste aanleg omvat het juridisch concept van de eedaflegging niet noodzakelijk een mondelinge verklaring. Het Belgische recht zou ook vormen van schriftelijke eedaflegging kennen. Het behoort dus niet tot het wezen van een eed dat deze mondeling zou worden afgelegd. De rechtbank wees erop dat de tekst van artikel 1183 Ger.W. niet specifiek voorschrijft dat de eed bij boedelbeschrijving enkel mondeling kan gebeuren. Aldus kan deze ook schriftelijk worden afgelegd wanneer dat voldoende bewust gebeurt door de betrokkenen. Wanneer de eedformule duidelijk is opgenomen in de te ondertekenen tekst, kunnen de betrokkenen zich die toe-eigenen door de ondertekening daarvan.
Niettemin wees de rechtbank erop dat de notaris zich ervan bewust moet zijn dat vele niet-juristen zich de eed spontaan voorstellen als een mondelinge verklaring, waarvan de plechtigheid mogelijk nog benadrukt wordt door het in acht nemen van bepaalde pleegvormen zoals het opsteken van de hand. Wanneer de notaris gebruik maakt van een schriftelijke eedaflegging, moet hij zich ervan vergewissen dat alle betrokkenen zich voldoende bewust zijn van zowel het feit dat zij de schriftelijke eed afleggen als van het belang ervan.
Wannes VANDENBUSSCHE, docent, Instituut voor Procesrecht UGent, Advocaat aan de balie van Brussel
Max DE SCHRYVER, doctoraatsbursaal, Instituut voor Procesrecht, UGent
Een uitgebreide versie van deze bijdrage kunt u lezen in “Recente ontwikkelingen in het burgerlijk procesrecht i.v.m. het notariaat”, Rechtskroniek voor het Notariaat, deel 38.
Meer info en bestellen.
0 reacties