Fleer op één. In Fleer op één reflecteert elke eerste van de maand een gerenommeerd rechtsdenker over justitie in België en daarbuiten. Prof. dr. Frank Fleerackers, hoogleraar Rechtsdenken aan de KULeuven, verwoordt verbatim het recht van de filosoof. Deze maand over recht in flux, in beweging.
Recht in flux
Bewogen of geraakt worden, en deze bewogenheid tonen zoals bij het uiten van persoonlijke voorkeuren, leidt tot het bewegen en raken van anderen. Overtuigingen zetten de mens aan tot bewegen, tot handelen. Aldus zijn overtuigingen beweegredenen, ze zetten de mens aan tot beweging, tot het innemen of verlaten van posities. Voor de jurist is de gave tot inschatting van en interactie met deze affectoren primordiaal. Het betreft een attitude, die als juridische conflictanalyse omschreven werd.
Voor Llewellyn dienen juristen bovenal vorming te krijgen omtrent de wijze waarop ze de feiten van de casus dienen te benaderen
Karl Llewellyn definieerde het werk van de jurist reeds als een craft, een kunstig soort ambacht, gegrond in een specifieke situation sense: een manier van omgaan met situaties en casussen, waarbij de jurist telkens opnieuw een waarachtig inzicht verwerft.[1] Deze juridische attitude, hoewel nog vrij statisch en niet zozeer gefundeerd in interactie, geeft reeds aan hoezeer de casus en niet de norm de rechtswerking normeert. Voor Llewellyn dienen juristen bovenal vorming te krijgen omtrent de wijze waarop ze de feiten van de casus dienen te benaderen, omdat deze feiten, meer dan de normen, uiteindelijk het recht bepalen. Juristen worden zo opgeleid tot het verwerven van casusgedreven inzicht, geval per geval, gekoppeld aan een vorm van rede, die nu eens niet als logos tot één en slechts één antwoord zou leiden.
Deze rede, deze vorm van affectieve rede, weerspiegelt dan wat in een bepaalde gemeenschap voor een bepaalde casus als redelijk geldt. Karl Llewellyn stelt zich terecht vragen bij de voorspelbaarheid van vonnissen in het klassieke systeem, waarbij de norm op de casus primeert. Deze voorspelbaarheid, en rechtszekerheid als dusdanig, is inderdaad oppervlakkig. De eigenheid van elke nieuwe casus is van die aard dat de feiten deze gefingeerde zekerheid doorbreken. De aandacht van de jurist dient bijgevolg niet zozeer uit te gaan naar de bewoording en structuur van de norm, doch naar de feiten en affectoren van het conflict. Het domein van de jurist is dan ook niet zozeer het recht van de normen, maar de werkelijkheid van de casus. Of, zoals Llewellyn opriep: recht is immer in flux, in beweging.
Recht is een middel voor een maatschappelijk doel en geen doel op zich
Recht is een middel voor een maatschappelijk doel en geen doel op zich. De samenleving zélf is in flux, en sneller dan het recht. Om die reden wantrouwt Llewellyn juridische concepten en normen, in zoverre vooropgesteld wordt dat deze de werkelijkheid (omvattend) zouden beschrijven. Duidelijk strookt de kritiek van Llewellyn veeleer met een visie op rechtsdenken als juridisch onderhandelen middels interactie in en door de casus.
In contrapunt staat juridisch onderhandelen hier dus tegenover subsumptie als klassieke verhouding tussen recht en werkelijkheid. De rangschikking van een casus onder een norm als beschrijvende taaldaad moge inderdaad als meest voor de hand liggende vorm van juridische rationalisering geduid worden. Het spreekt voor zich dat in dergelijke subsumptie niet zozeer een descriptieve doch veeleer een performatieve taaldaad wordt geuit. Inzicht in de wijze waarop het recht zijn taal hanteert toont aldus in eerste instantie aan hoe groot de discrepantie tussen recht en realiteit wel blijkt. Vraag is of juridische taal überhaupt de taal van de werkelijkheid moet bijhouden of spiegelen. Indien we accepteren dat zulks onmogelijk is, hoeven we niet eens het juridisch project op te geven. Het louter begrip van deze onmogelijkheid is voldoende om vervolgens met mededogen en respect beide werelden te laten voortbestaan. Niet het recht is de sleutel tot de brugpoort die beide werelden scheidt, wel de jurist. Niet het recht biedt zicht op universele waarden, die trouwens evenmin als dusdanig in de realiteit voorhanden zijn. Wel kan de jurist, als paradigma van interactie, universaliteit belichamen.
De universaliteit van wat juristen doen, de herkenbaarheid van wat hun taak is: onder-handelen. Juridische inter-actie, om het verschil en de dynamiek van elke casus, van elk conflict, tot (hun) recht te laten komen. De vraag blijft evenwel of en hoe juridische consistentie en zekerheid gerealiseerd moeten worden, wanneer de verschildynamiek van de werkelijkheid dermate de bovenhand krijgt en de universaliteit van het juridisch onderhandelen als onvoldoende zeker wordt ervaren. Het antwoord op deze vraag kan twee richtingen uit: invulling of negatie. Doch minstens mag aangegeven worden dat de universele attitude van het juridisch onderhandelen het recht de interactieve realiteit doet bijbenen.
Lees hier meer reflecties van professor Fleerackers.
0 reacties