Recht op vergetelheid gaat een stap verder
“Wie schrijft die blijft”, “verba volant scripta manent”, en dit geldt des te meer in het informatie tijdperk. Een groot deel van persoonlijke gegevens, soms gevoelige, worden gearchiveerd op het internet. Het kan bij voorbeeld gaan om voormalig schulden of betrokkenheid bij een oud verkeersongeval gerelateerd aan alcoholgebruik. Deze informatie kan makkelijk worden gevonden op de websites van kranten, of gewoon met een zoekopdracht in zoekmachines zoals Google. En dit zelfs vele jaren na de feiten, wanneer men zou kunnen veronderstellen dat deze informatie geen belang meer voor het publiek heeft.
De betrokken personen zouden uiteraard kunnen wensen dat de informatie wordt verwijderd of ten minste, dat deze informatie wordt geanonimiseerd.
Een schrijnend voorbeeld van de verschrikkelijke gevolgen van de publicatie van gênante persoonlijke gegevens op het internet was de zelfmoord, in september 2016, van een Italiaanse vrouw. Er waren erotische video’s waarin zij een niet-onbelangrijke rol speelde online gezet. Hoewel ze met succes haar recht op vergetelheid voor een Italiaanse rechter had ingeroepen en zelfs afgedwongen, pleegde ze desondanks zelfmoord uit gêne.[1]
Confrontatie tussen fundamentele rechten
Het juridisch probleem kan gesitueerd worden in de confrontatie tussen verschillende fundamentele rechten.
Het recht op vrijheid van meningsuiting gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maakt, in principe, de publicatie van gegevens van publiek belang mogelijk. Ook artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten beschermt dit recht en voegt expliciet een recht van het publiek op toegang tot informatie toe.
Aan de andere kant onderscheidt men het recht van de betrokken persoon op de bescherming van zijn privéleven. Dit recht is gebaseerd op artikel 8 van de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en artikel 22 van de Grondwet.
Een Aanbeveling Rec(2003)13 van Raad van Europa illustreert de spanning tussen deze belangen voor personen die strafrechtelijk werden veroordeeld : “the right to protection of privacy under Article 8 of the Convention should include the right to protect the identity of [persons who have served court sentences], unless […] they and their prior offence are of public concern again or have become of public concern again”.[2]
Er moet dus een afweging tussen deze legitieme belangen plaatsvinden.
Het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014 en het recht op vergetelheid
Het Hof van Justitie van de Europese Unie erkent, in zijn Arrest van 13 mei 2014[3], een “recht op vergetelheid” (ook bekend als “recht op gegevenswissing”). Dit Arrest beperkte zich enkel tot de kwestie van het recht op vergetelheid met betrekking tot de resultatenlijsten van de zoekmachines, en niet tot de databases van digitale kranten zelf.
Het Hof herinnert eraan dat de rechten op de bescherming van het privéleven en op vrijheid van meningsuiting niet absoluut zijn. De betrokken persoon kan dus, volgens het Hof, verlangen dat de informatie niet meer door de zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het publiek. Het Hof voegde er echter aan toe dat er bijzondere redenen kunnen zijn opdat deze informatie voor het publiek toegankelijk blijft. Dit zou het geval zijn, bij voorbeeld, als de feiten nog recent zijn of als de betrokken persoon een publiek figuur is.[4]
Dit recht op vergetelheid dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgelegd werd, wordt bevestigd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming[5] dewelke vanaf 25 mei 2018 van toepassing zal zijn.
Het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016
Zoals hoger vermeld was er nog geen uitspraak omtrent de delicate kwestie van de digitale krantenarchieven. Dit is nu uitgeklaard sinds het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016.[6] Het cassatieberoep was gerichte tegen een Arrest van het Hof van Beroep van Luik d.d. 25 september 2014, dat erkende dat de betrokken persoon schade leed, ten gevolgde de publicatie van zijn naam in een online artikel (schending van zijn recht op vergetelheid). Het Hof veroordeelde de uitgever van het digitale krantenarchief tot een euro uit hoofde van morele schade. Het Hof van Beroep oordeelde dat de remediëring zou bestaan in het anonimiseren van het artikel, om de fundamentele rechten van alle partijen zoveel mogelijk te sparen (vergetelheid voor het individu VS vrijheid van meningsuiting en informatie voor het publiek).
Het Hof van Cassatie bevestigde dat Arrest.
Deze “gezond verstand” oplossing vloeit logischerwijze voort, uit het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014. Hoewel de betrokken gevallen verschillend zijn, wordt eenzelfde, o.i., correcte toepassing van de principes nageleefd, i.e. correcte afweging tussen privéleven en informatierecht voor het publiek.
Geschreven door: Joost Peeters, Alexis Paquot.
Bronnen:
[1]http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.2769291
[2]https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016805df617
[3]HvJ, 13 mei 2014, C‑131/12, www.curia.europa.eu.
[4] M. GEUENS, “Cassatie breidt Europese rechtspraak over recht op vergetelheid gevoelig uit”, Juristenkrant 2016, nr 333, p. 5.
[5] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32016R0679&lang1=NL
[6] Cass., 29 april 2016, C.15.0052.F, www.juridat.be.
0 reacties