Dit weekend publiceerde De Morgen een groot interview met drie vrouwelijke advocaten. Dat is natuurlijk op zichzelf geen nieuws. Zo kondigde de stafhouder van Limburg op de nieuwjaarsreceptie van zijn balie aan dat er in Limburg op een zucht meer vrouwelijke dan mannelijke advocaten zijn. Dat is elders niet anders, zodat gender al lang geen punt meer is.
De drie advocates stellen overigens vast dat de advocatuur de laatste jaren een evolutie heeft ondergaan. “Vrouwen komen nu meer op de voorgrond. Decennialang heeft iedereen alleen mannen in de advocatuur gezien”. Dat was vroeger ook logisch, want toen waren er beduidend minder vrouwelijke advocaten.
Ze ervaren nog machogedrag aan de balie. Zo vertelt een van hen dat ze recent iets onaangenaams heeft meegemaakt. “Ik stond tegenover een confrater met wie ik een discussie had over conclusies die hij te laat had neergelegd. Ik verzette mij daartegen en hij noemde mij toen ‘meiske’ (…) Ik was toen echt gechoqueerd. Dat ging niet per se over seksisme, maar eerder over een gebrek aan elementaire beleefdheid”. Toegegeven, er zijn soms wat boertige macho’s aan de balie, en advocaten zijn onder mekaar niet altijd lief en vriendelijk. Zelf maakte ik het ooit mee dat een tegenstrever repliceerde op mijn pleidooi met de stelling dat de zaak niet met “academisch verstand maar met gezond verstand” diende te worden behandeld. Ik had het aangedurfd om naar cassatierechtspraak en recente rechtsleer te verwijzen. Nu geef ik toe dat dit niet zo erg is als het “meiske”-incident, maar zelf was ik toch ook wat van mijn melk. Ik leef nog steeds met de gedachte dat het recht er is om toegepast te worden.
De drie confraters vinden dat ook de cliënten voor hen respect moeten hebben. Ze willen zich – evidenterwijze- niet door hun cliënten met “schatteke” laten aanspreken. Er is in het algemeen wel een tendens tot meer informele omgang. Recente stelde een advocaat in een besloten groep op sociale media de vraag of we het wel normaal moeten vinden dat een onbekende bij het eerste e-mailcontact de advocaat met de voornaam aanspreekt. “Moet er niet wat afstand zijn”, vroeg hij zich af. De reacties waren allicht niet deze die de confrater verwachtte. De jonge generatie vindt het normaal dat een advocaat met de voornaam wordt aangesproken. Dat is natuurlijk geen halszaak, maar het oude principe dat de advocaat een zekere afstand bewaart tegenover zijn cliënt is toch nog altijd vanuit deontologisch perspectief aan te bevelen.
Het interview met de drie confraters handelde in essentie natuurlijk over hun specialisatie. Ze treden alle drie op voor zowel slachtoffers als daders van zedenfeiten. “Ik ben er van overtuigd dat ik een slachtoffer beter kan bijstaan als ik ook een dader begrijp. Omgekeerd kun je aan een dader beter uitleggen wat hij aangericht heeft door regelmatig contact met slachtoffers te hebben. Ik zie het als een soort schizofrenieknop die je indrukt. Ik kan voluit voor een slachtoffer gaan, maar ook voor een dader”.
Een schizofrenieknop in de hersenen van een advocaat? De stelling klinkt wat verrassend. Een andere confrater zegt in hetzelfde interview dat ze als advocaat dezelfde principes hanteert aan de kant van de daders en deze van slachtoffers. Dat laatste lijkt me deontologisch een juister uitgangspunt. Advocaten staan hun cliënten bij en hebben daar in de eerste plaats de wet als wapen. Het is niet hun rol om zich volledig met de cliënt te identificeren. Dat zou immers maken dat moordenaars – maar ook seksuele delinquenten – het moeilijk zouden hebben om een advocaat te vinden. De nodige afstand helpt dan om geen schizofrenieaanvallen te krijgen.
De drie advocates vertellen ook honderduit over de zaken die ze behandeld hebben, zonder de namen van hun cliënten te vermelden. Er is al enige tijd een tendens om het beroepsgeheim een meer dynamische invulling te geven. Daarbij rijst de vraag wat de betrokken cliënt – die ook als het geanonimiseerd wordt verteld zich toch zal herkennen – daar van vindt.
Een enkele keer is er in het interview een uitdrukkelijke verwijzing naar een erg mediatieke zaak. De raadsman van de jongeman die een klacht indiende tegen gewezen Vooruit-voorzitter Conner Rousseau verbaast er zich over dat het dossier met de snelheid van het licht werd geseponeerd en er een aantal gebruikelijke onderzoekshandelingen niet werden verricht. Op de vraag van de journalist over welke dingen dan nog hadden dienen onderzocht te worden volgt de reactie: “Vanwege mijn beroepsgeheim kan niet op het dossier ingaan (…) Maar ik stel me er wel ernstige vragen over”. En zo is er niets, maar misschien toch ook heel veel, gezegd.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns met de visie van meester Hugo Lamon op Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties