Minister Dermagne (PS) zal in de loop van de maand juni een wetsontwerp indienen om de zogenaamde schuldenindustrie aan banden te leggen. Hij wil vermijden dat consumenten die het moeilijk hebben om hun schulden te betalen nog dieper in de put geraken door al te hoge invorderingskosten. Volgens het voorstel moet de eerste aanmaning gratis zijn. De schuldeiser zou maar administratiekosten mogen aanrekenen vanaf een tweede aanmaning. Een lovenswaardig initiatief. Nog meer lovenswaardig zou zijn indien de overheid haar eigen invorderingspolitiek eens tegen het licht zou houden en met name de wijze waarop RSZ-bijdragen worden ingevorderd.
Bijdrageopslag: een forfaitair percentage van 10%
Een werkgever die er niet in slaagt om tijdig de RSZ-bijdragen te betalen, is een bijdrageopslag verschuldigd. Deze bedraagt 10% van het openstaande bedrag en wordt ambtshalve geheven, d.w.z. de RSZ gaat hier automatisch toe over van zodra er bijdragen onbetaald blijven.
Van deze bijdrageopslag wordt aangenomen dat zij dient om de administratiekosten te dekken die de RSZ moet maken om het openstaande bedrag in te vorderen. Niemand zal ontkennen dat een schuldeiser – en dus ook de RSZ – aan bijzondere kosten wordt blootgesteld wanneer hij met een wanbetaler te maken krijgt: het moet een herinnering sturen, een dossier aanleggen, personeelsleden gelasten om het dossier op te volgen,… Het doorrekenen van deze extra kosten aan de nalatige werkgever maakt op zich genomen dan ook geen probleem uit.
Het is echter de wijze waarop deze kosten worden berekend die de wenkbrauwen doet fronsen: een forfaitair percentage van 10% van het openstaande bedrag. Er bestaat nochtans geen enkel verband tussen de hoogte van de openstaande schuld en de omvang van de administratiekosten die dit veroorzaakt. Zou een openstaand bedrag aan achterstallen van € 50.000 werkelijk € 5.000 aan administratiekosten met zich brengen en een openstaand bedrag van € 10.000 “slechts” € 1.000? Het lijkt eerder de complexiteit van het dossier te zijn wat de hoogte van de administratiekosten beïnvloedt.
De nalatige werkgever kan zich weliswaar tot het Beheerscomité van de RSZ richten met de vraag om deze administratiekosten te herleiden maar de voorwaarden daartoe zijn erg beperkt. Bovendien zijn de percentages waartoe er herleid kan worden, opnieuw op forfaitaire wijze vastgesteld. De bijdrageopslag heeft in de praktijk dan ook erg veel weg van een strafbeding. In geschillen tussen bedrijven onderling beschikt een rechter over de mogelijkheid om een strafbeding te matigen wanneer het bedongen bedrag klaarblijkelijk de werkelijk geleden schade overtreft. De bijdrageopslag ontsnapt vooralsnog aan een gelijkaardige rechterlijke controle.
Intresten: 7%
Bovenop de bijdrageopslag is de werkgever ook nog verwijlintresten verschuldigd. Die worden berekend op het openstaande bedrag. Tegen het principe dat de wanbetaler intresten verschuldigd is, valt weinig af te dingen: intresten vormen nu eenmaal een vergoeding voor de gederfde winst als gevolg van een laattijdige betaling. Het gaat ook hier om de hoogte van deze intresten. De hoogte van de intrestvoet die de RSZ mag aanrekenen, is bij koninklijk besluit vastgesteld op 7% per jaar. Een intrestvoet van 7% per jaar doet méér dan enkel de schade dekken die de RSZ lijdt door de laattijdige betaling: hij treft de nalatige werkgever op financieel vlak.
Besluit
Het zijn niet enkel consumenten die het slachtoffer kunnen worden van oplopende invorderingskosten. Ook ondernemingen in hun relatie met de RSZ krijgen hier mee te maken. De hoogte van de bijdrageopslagen en intresten zouden moeten kunnen gematigd worden door de rechtbank in die gevallen waar zij duidelijk méér doen dan enkel de kosten te dekken waarvoor zij bedoeld zijn.
Steven Renette – Vennoot bij MPloy Advocaten
0 reacties