Het Wetboek van Economisch Recht (WER) werd in het voorjaar aangevuld met een negentiende boek: Boek XIX ‘Schulden van de consument’. Dit boek werd ingevoerd door de wet van 4 mei 2023 (hierna: de nieuwe wet), in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 23 mei 2023. Na de eerste zes maanden, maken we een analyse van de wet in twee delen: hoe na de wet schulden invorderen bij consumenten? In dit eerste deel schetsen we de achtergrond en het toepassingsgebied.
Voor de wet: ondernemingen bepalen zelf hoe ze schulden invorderen bij consument
Tot voor kort werd de manier waarop ondernemingen hun onbetaalde facturen bij consumenten konden invorderen, geregeld door een wet van 20 december 2002. Hierbij heerste er een relatief grote contractvrijheid.
Ondernemingen bepaalden zelf de termijn waarbinnen de consument de factuur moest betalen, welke invorderingskost ze aanrekenden bij wanbetaling en vanaf wanneer deze kosten begonnen te lopen. De consument aanvaardde op zijn beurt de contractvoorwaarden en werd daarbij beschermd door de consumentenwetgeving.
Doorheen de jaren passeerden verschillende wetsvoorstellen de revue om de wet van 20 december 2002 meer consumentvriendelijk te maken. De doelstelling van de wetgevende initiatieven was telkens dezelfde: de kwetsbare consument beschermen tegen het opstapelen van zijn schuld bij wanbetaling door het aanrekenen van intresten, schadebedingen, invorderingskosten etc. te beperken.
Ondanks de kritiek die op de wetsvoorstellen werd geformuleerd vanuit ondernemingskant, vanuit de Raad van State of vanuit de Orde van Vlaamse Balies verscheen op 4 mei 2023 alsnog de nieuwe invorderingswet voor consumenten die ongetwijfeld verregaande gevolgen zal hebben.
Situering in het WER
De nieuwe wet bevindt zich in boek XIX van het WER en bestaat uit twee delen:
- Enerzijds bevat de wet regels over wat er mag en moet gebeuren bij een betalingsachterstand van een consument (titel 1).
- Anderzijds bevat de wet regels over de (activiteit van) minnelijke invordering van schulden van een consument (titel 2).
Daarnaast bestaat er over de invordering van schulden bij consumenten ook nog wetgeving in:
- Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (‘NBW’): hier zijn algemene regels over ingebrekestelling, schadebedingen en intresten en een algemeen verbod op onrechtmatige bedingen te vinden;
- Boek VI van het WER: hetgeen specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie bevat.
De nieuwe wet geldt als algemene wet en doet geen afbreuk aan reeds bestaande bijzondere wetgeving. Alle wetgeving wordt cumulatief toegepast, maar wanneer er een tegenstrijdigheid is, zal de bijzondere wetgeving voorrang hebben. De consument mag zich dus niet blindstaren op de regels uit de nieuwe wet nu het zeer goed mogelijk is dat voor bepaalde sectoren (bv. energie- en waterdistributie) andere regels van tel zijn.
Nu boek 5 van het NBW eveneens algemene regels bevat over dit onderwerp, zal nog moeten blijken hoe de nieuwe wet en het NBW in de praktijk naast elkaar zullen bestaan.
Toepassingsgebied
Het ruime toepassingsgebied van de nieuwe wet is één van de redenen waarom hij zo impactvol zal zijn. De nieuwe wet is nl. van toepassing op: “iedere betalingsachterstand van een schuld van een consument aan een onderneming”.
Persoonlijk toepassingsgebied
De nieuwe wet is van toepassing tussen ondernemingen en consumenten en dus ‘B2C’. Een consument wordt daarbij gedefinieerd als: “iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit vallen.”
Een onderneming is: “iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen” en dit ongeacht de omvang. Niet alleen ondernemingen in de klassieke zin van het woord vallen aldus onder toepassing van de nieuwe wet, maar ook bijvoorbeeld ziekenhuizen en vrije beroepers.
Materieel toepassingsgebied
Zo goed als elk type schuld van een consument zal onder toepassing van de nieuwe wet vallen.
De nieuwe wet spreekt immers van iedere betalingsachterstand, zodat het niet enkel gaat om facturen die onbetaald blijven. Zowel contractuele (bv. aankoop van een nieuwe keuken of meubelstuk, factuur van een aannemer of tuinman) als wettelijke (bv. onbetaalde parkeergelden) schulden zullen voortaan geïnd moeten worden rekening houdende met de regels van de nieuwe wet.
Temporeel toepassingsgebied
Voor het temporele toepassingsgebied maakt de wet een onderscheid op basis van wanneer de overeenkomst waaruit de schuld voortkomt, werd gesloten:
- Overeenkomst gesloten voor 1 september 2023: de nieuwe wet treedt in werking op 1 december 2023.
- Overeenkomsten gesloten na 1 september 2023: de nieuwe wet is meteen van toepassing.
Gevolgen bij niet-betaling schulden door een consument
Betalingsherinnering
De nieuwe wet regelt in eerste instantie wat een schuldeiser moet doen wanneer een consument niet (tijdig) betaalt. Indien de consument op de afgesproken vervaldag niet heeft betaald, is de onderneming verplicht eerst een gratis betalingsherinnering versturen. De onderneming mag deze herinnering per post of elektronisch versturen.
Na de eerste herinnering moet de consument opnieuw een betaaltermijn van veertien dagen krijgen. Deze termijn van veertien dagen gaat in op de derde werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de onderneming de herinnering elektronisch verstuurt.
De eerste herinnering moet de volgende gegevens bevatten:
- Het verschuldigde saldo;.
- Het schadebeding dat verschuldigd zou zijn.
- Gegevens van de onderneming.
- Beschrijving van het ontstaan en de opeisbaarheid van de schuld.
- De betalingstermijn.
Het komt er eigenlijk op neer dat de consument moet weten over welke schuld het gaat, zodat hij er adequaat kan op reageren (betalen/betwisten).
Een uitzondering op het kosteloze karakter van de herinnering bestaat bij overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen en diensten. Dergelijke schuldeisers moeten de herinneringen bij niet-betaling drie keer per jaar gratis versturen. Vanaf de vierde laattijdige betaling op een jaar, mag de onderneming wel herinneringskosten aanrekenen. De wet bepaalt dat bijkomende herinneringskosten niet hoger mogen liggen dan 7,5 euro, vermeerderd met de portokosten.
De bewijslast dat de gratis herinnering werd verstuurd en dat de termijn van veertien dagen werd gerespecteerd, ligt bij de onderneming. De onderneming moet niet aantonen dat de herinnering ook effectief werd ontvangen, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor de factuur an sich.
Contractuele bedingen waarin men afwijkt van bovenstaande vormvereisten, zijn verboden en nietig (lees: worden voor onbestaande gehouden).
Schadebedingen en verwijlinteresten
De onderneming mag maar schadebedingen en verwijlintresten aanrekenen voor zover dit op voorhand uitdrukkelijk voorzien werd in de (contract)voorwaarden en na het verstrijken van de bijkomende veertiendaagse betalingstermijn.
Wat dit laatste betreft, voorziet de wet een uitzondering voor kmo’s (zoals gedefinieerd in art. 1:24 paragraaf 1 Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen: indien de onderneming een kmo is, mag deze bepalen dat de verwijlintrest al begint te lopen de dag na het versturen van de eerste betaalherinnering.
Voor de schadebedingen en intresten die een onderneming maximaal mag aanrekenen, geldt een plafond.
Intresten: niet meer dan de referentie-intrestvoet[1] uit artikel 5 lid 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties (momenteel 3,75%) vermeerderd met 8% en dit op de nog te betalen som.
Schadebeding:
- 20 euro als het verschuldigde saldo lager dan of gelijk aan 150 euro is.
- 30 euro vermeerderd met 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 euro als het verschuldigde saldo tussen 150,01 en 500 euro is.
- 65 euro vermeerderd met 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500,01 euro met een maximum van 2.000 euro als het verschuldigde saldo hoger dan 500 euro is.
Buiten intresten en/of schadebedingen en dit binnen voormelde grenzen, mag er van de consument geen enkele andere kost worden gevorderd.
De persoon die de schuld int, kan voor zijn activiteiten dus geen bijkomende kosten aan de consument aanrekenen.
Bedingen die bedragen voorzien die niet overeenstemmen met voormelde grenzen, zijn verboden en nietig. In zo’n geval kan er dus géén schadebeding of intrest worden toegekend, nu het beding dat dit voorzag juridisch gezien niet langer bestaat.
Het is belangrijk om in dit kader nog de verwijzing te maken naar artikel XI.83 17° en 24° WER[2]. Deze artikelen bepalen dat in B2C-relaties schadebedingen die duidelijk niet evenredig (lees: in verhouding met het nadeel dat de onderneming ondervindt) en niet wederkerig (lees: zowel voor de onderneming als voor de consument) zijn, hoe dan ook onrechtmatig zijn. Opdat het schadebeding geldig zou zijn, moet er dus niet alleen rekening worden gehouden met voormelde maximumbedragen, maar ook met de evenredigheid en wederkerigheid van de sanctie.
Informatieplicht
Ten slotte, heeft de onderneming een bijzondere informatieplicht gekregen t.a.v. de consument. Op vraag van de consument moet de onderneming onverwijld en op een duurzame drager (lees: papier/elektronisch) alle stukken m.b.t. de openstaande schuld overmaken, alsook informatie over hoe de consument de schuld kan betwisten.
0 reacties