De arbeidsrechtbank te Hasselt heeft op 11 oktober 2018 een Belgische transportonderneming veroordeeld tot het betalen van een slordige € 236.000 (bruto) aan loonachterstallen aan 7 Bulgaarse chauffeurs. Het bijzondere aan deze uitspraak is dat de betrokken chauffeurs eigenlijk in dienst waren van een Bulgaarse firma met wie de Belgische transportonderneming samenwerkte.
De arbeidsrechtbank is tot dit besluit gekomen nadat zij had vastgesteld dat het eigenlijke werkgeversgezag over de Bulgaarse chauffeurs door de Belgische transportonderneming werd uitgeoefend. Dit leidde zij o.m. af uit een samenspel van de volgende elementen (1) er was een duidelijke personele verstrengeling in het bestuur van beide firma’s (2) op de zetel van de Bulgaarse firma vonden er geen transportactiviteiten plaats (3) de dispatching werd vanuit de Belgische firma verzorgd (4) de chauffeurskaarten werden uitgelezen op de zetel van de Belgische firma (5) het onderhoud van de vrachtwagens van beide firma’s gebeurde in België (6) de Bulgaarse chauffeurs verbleven in het weekend hetzij in hun vrachtwagen hetzij in een caravan die zich bevond op het terrein van de Belgische firma (7) de lonen van de chauffeurs – volgens de vakbond zo’n € 211 per maand – werden steeds in contanten uitbetaald op de zetel van de Belgische firma (8) de facturen werden opgesteld door de Belgische firma maar dat ook voor de vervoersopdrachten die werden uitgevoerd door de Bulgaarse firma.
Nadat de arbeidsrechtbank tot het bestaan van een arbeidsrelatie tussen de Belgische transportonderneming en de Bulgaarse chauffeurs had besloten, paste zij hier in één adem het Belgisch arbeidsrecht op toe. Dit wordt door de rechtbank gemotiveerd vanuit de vaststelling dat de Belgische firma in België gevestigd is.
Vervolgens diende de arbeidsrechtbank zich uit te spreken over de omvang van de gevorderde loonachterstallen. Hoewel dit verplicht is in de sector – naar Belgisch arbeidsrecht althans; cfr. de cao van 27 januari 1985 – lagen er geen zogenaamde “prestatiebladen” voor. De werknemers hadden dan maar zélf een overzicht opgesteld van de uren die zij beweerden effectief te hebben gereden. De werkgever betwistte dit overzicht door er op te wijzen dat het voor hem helemaal niet duidelijk was hoe deze bedragen waren samengesteld. Met andere woorden: er volgde van de kant van de werkgever geen echt inhoudelijk verweer maar deze beperkte zich er toe om de berekeningswijze in twijfel te trekken. Dit kon niet op genade rekenen: volgens de arbeidsrechtbank kwam het aan de werkgever toe om de vordering concreet te betwisten (bijvoorbeeld op basis van de tachograafschijven aan de hand waarvan de werkgever toch een exacte berekening had moeten kunnen maken). Nu dit niet werd gedaan, was er voor de arbeidsrechtbank geen reden om af te wijken van de door de werknemers gemaakte berekening. Hun vorderingen werden dan ook integraal toegekend.
De tegenvordering die de werkgever in de loop van de procedure had geformuleerd dat hij door de actie van de chauffeurs reputatieschade had opgelopen voor een bedrag van € 23.603,18 werd door de arbeidsrechtbank afgewezen.
Het is voorbarig – en ook onjuist – om op basis van dit vonnis te besluiten dat aan een grensoverschrijdende samenwerking tussen transportfirma’s steeds een geurtje zit en dat dit “allicht” wijst op sociale dumping. Wel is het zo dat zulke samenwerking volgens de regels dient te verlopen: de samenwerkende transportfirma’s moeten elk hun eigen bestaansrecht hebben en daar ook naar handelen.
Constructies met buitenlandse tru(c)kjes om zich te onttrekken aan de sociale wetgeving worden niet geduld.
Steven Renette
Partner bij Mploy advocaten sociaal recht
0 reacties