De anciens en de jongeren vechten voor de studentenjobs –
een kwestie van meer of minder loon
Anciënniteit bij studenten. Euh?
Algemeen
Anciënniteit is de periode gedurende dewelke de werknemer ononderbroken in dienst is gebleven van dezelfde onderneming (vgl. art. 37/4, tweede lid, Arbeidsovereenkomstenwet).
Een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten wordt steeds voor een bepaalde tijd gesloten (art. 124, eerste lid, 2°, Arbeidsovereenkomstenwet). Als de eventueel opeenvolgende arbeidsovereenkomsten die een student sluit, verschillende werkgevers als contractpartij hebben, bouwt de student geen anciënniteit op. Dat is evenmin het geval als zij worden onderbroken door studie-, examen- en vakantieperiodes, wat de regel is. Zo bouwt een student maar anciënniteit op binnen elke arbeidsovereenkomst. Zeker als het om een vakantiejob gaat, zal die zeer kort zijn.
Het vermoeden dat op een volgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd één enkele arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vormen, zal in de regel niet ten aanzien van studenten gelden, omdat de voornoemde onderbrekingen als een wettige reden voor het sluiten van opeenvolgende contracten voor een beperkte tijd kunnen worden beschouwd (art. 10 Arbeidsovereenkomstenwet).
Pretparken
Pretparken – laten wij ons daartoe beperken – ressorteren als attractie, water-, dieren- of themaparken onder het paritair comité voor toeristische attracties (art. 2 koninklijk besluit 2 december 2003 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor toeristische attracties, nr. 333).
In dat paritair comité heeft men voor seizoenpersoneel bij cao het begrip functieanciënniteit ingevoerd. Een seizoenwerknemer bouwt één jaar functieanciënniteit op voor elk kalenderjaar waarin hij in het seizoen minstens 100 effectieve werkdagen presteert bij dezelfde werkgever in dezelfde functiecategorie (art. 5 cao van 30 juni 2011 betreffende de sectorale functieclassificatie en minimumlonen). Voor functieanciënniteit geldt m.a.w. geen voorwaarde van ononderbroken tewerkstelling, wel de voorwaarde van tewerkstelling bij dezelfde werkgever, nog aangevuld met de eis van tewerkstelling in dezelfde functiecategorie. De minimumlonen lopen op volgens het aantal jaren functieanciënniteit (art. 6 van dezelfde cao). Maar aangezien een jaar maar meetelt als daarin minstens 100 dagen werd gewerkt en nog altijd de 50-dagenregel geldt, zullen wel weinig studenten meer verdienen omwille van hun (functie)anciënniteit.
http://www.werk.belgie.be/CAO/333/333-2011-006394.pdf
Leeftijdsdiscriminatie bij studentenlonen?
Algemeen
Een andere vraag is of een student wel minder mag verdienen omwille van zijn leeftijd? De Antidiscriminatiewet verbiedt toch in principe elk rechtstreeks onderscheid op grond van leeftijd wat de bezoldiging betreft (art. 3, 5, § 2, 2°, tweede gedachtestreepje, 7 Antidiscriminatiewet)?
Ja, maar er zijn twee uitzonderingen die specifiek zijn voor (o.m.) wat leeftijd betreft.
Volgens een eerste uitzondering kan een direct onderscheid op grond van leeftijd worden gerechtvaardigd op grond van wat de wet “wezenlijke en bepalende beroepsvereisten” noemt. Maar dat vereist dat (1) een bepaald kenmerk, dat verband houdt met leeftijd, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is en (2) het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is ten aanzien van deze nagestreefde doelstelling. (art. 8, § 1 en 2, Antidiscriminatiewet). De mogelijke discussie over de tweede voorwaarde kan ik hier uit de weg gaan, omdat in ieder geval niet aan de eerste voorwaarde is voldaan: men kan moeilijk ernstig beweren dat het werk dat jobstudenten plegen te verrichten, van dien aard is dat het door jongeren moet worden gedaan.
Maar er is nog een tweede uitzondering, waarop los van de eerste een beroep kan worden gedaan (“in afwijking van artikel 8” zegt artikel 12, § 1, van de Antidiscriminatiewet). Een direct onderscheid op grond van leeftijd vormt geen discriminatie wanneer (1) het objectief en redelijk wordt verantwoord door een legitiem doel en (2) de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De wet zelf vermeldt als legitieme doelstellingen beleidsdoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt.
Pretparken
Het is blijkbaar op die tweede uitzondering dat een beroep wordt gedaan in het paritair comité voor toeristische attracties.
Artikel 7 van de al genoemde cao voorziet voor werknemers van minder dan 21 jaar in een minimumloon dat maar een percentage bedraagt van het minimumloon voor nul functiejaren. Dat percentage varieert tussen 70 en 94 procent, en loopt op naar gelang van de leeftijd (van 16 tot 20 jaar). De verlaging van het minimumloon verantwoordt de tekst met de woorden “Teneinde de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces te bevorderen”. Lagere lonen zouden inderdaad de tewerkstelling van jongeren in de hand kunnen werken. Dergelijk werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid is legitiem. Over de vraag of een korting op de lonen “passend” en, vooral, of zij “noodzakelijk” is voor de bevordering van werkgelegenheid voor jongeren, kan men van mening verschillen.
Artikel 8 van de cao bepaalt dat “voor werknemers die zijn tewerkgesteld met een studentenovereenkomst” de loonschaal (“het barema” zegt de tekst in het Belgisch) van de laagste klasse geldt, in voorkomend geval het “jongerenbarema” voor die klasse.
Dat lagere lonen op basis van leeftijd in een studentenjob de “inschakeling van jongeren in het arbeidsproces” bevorderen, is niet echt evident. Zij doen dat zeker niet voor jongeren die geen student zijn. Dat het stimuleren van studentenjobs een legitiem doel is, wil ik nog aannemen: jobstudenten zouden met het loon dat zij verdienen, mee hun studies kunnen financieren (al blijken zij die inkomsten zelden daarvoor te gebruiken) en werken komt in ieder geval hun persoonlijke ontwikkeling ten goede. Maar als element van arbeidsmarktbeleid is het faciliteren van studentenjobs door lagere lonen heel wat dubieuzer, althans als men de arbeidsmarkt van de kant van de werknemers bekijkt: wie afgestudeerd is en een studentenjob heeft gehad, betreedt wellicht beter gewapend de arbeidsmarkt, maar de lagere studentenlonen zijn niet bevorderlijk voor de tewerkstelling van niet-studenten in dezelfde jobs. In ieder geval kan men discussiëren of lage lonen wel, zoals vereist, een
In het paritair comité nr. 333 leidt de hoedanigheid van student nog tot een bijkomende ongelijke behandeling: voor studenten geldt altijd het minimumloon van klasse 1. Dat is uiteraard het geval als zij werk verrichten dat tot die categorie behoort, maar blijkbaar ook als zij een meer gekwalificeerde functie hebben, bv. als geschoold EHBO-medewerker, wat tot de klasse 3 behoort (art. 2, § 1, van de cao). Weliswaar behoort de hoedanigheid van student niet tot de criteria waaromtrent de Antidiscriminatiewet bescherming biedt, maar het is toch zeer de vraag of hiervoor een redelijke verantwoording bestaat.
Conclusie
Hoger loon omwille van anciënniteit is voor de meeste studenten een lege doos.
Bij de wettigheid van de toepassing van het “jongerenbarema” van de pretparken op studenten, zijn enkele dikke vraagtekens te plaatsen.
Maar laat noch het een noch het ander de vakantiepret bederven.
0 reacties