In een voorafgaande beslissing heeft VLABEL zijn eerder standpunt inzake het toekennings- en verblijvingsbeding bevestigd. Voor de overdracht van roerende goederen op grond van deze bedingen is geen erf- of registratiebelasting verschuldigd. Wat onroerende goederen betreft, zullen wel registratierechten verschuldigd zijn (voorafgaande beslissing nummer 22071 van 27 februari 2023).
Achtergrond: opname verblijvingsbeding in huwelijksovereenkomst
Een echtpaar is gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen en wenst zijn huwelijksstelsel aan te passen. Met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn, wensen ze in hun bestaande huwelijksovereenkomst een verblijvingsbeding op te nemen en een toekenningsbeding voor hun eigen goederen.
Concreet willen ze er met de opname van het verblijvingsbeding voor zorgen dat meneer een globaal aandeel van twee derde van de onverdeelde goederen verkrijgt als hij de langstlevende is (bij overlijden van zijn echtgenote dus) en dat mevrouw een globaal aandeel van één derde verkrijgt als zij de langstlevende is. Eenzelfde breukdeel wordt toegepast bij het toekenningsbeding. Zowel het verblijvings- als het toekenningsbeding zullen gelden ongeacht om welke reden het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden (dus zowel bij echtscheiding als bij overlijden).
Aanvraag en motivering
Het echtpaar verzoekt VLABEL om te bevestigen dat bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel noch de toekenning noch de toebedeling van roerende goederen zal leiden tot de heffing van registratiebelasting (meer bepaald de artikelen 2.7.1.0.2., 2.7.1.0.3.3°, 2.7.1.0.4. en 2.7.1.0.5. VCF), en dat bij een overlijden er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn (meer bepaald de artikelen 2.8.1.0.1. en 2.8.4.1.1. VCF). Daarnaast wordt ook gevraagd om te bevestigen dat het opnemen van beide bedingen geen fiscaal misbruik vormt onder de algemene antimisbruikbepaling (artikel 3.17.0.0.2. VCF).
In de aanvraag zet het echtpaar uitvoerig uiteen waarom een verkrijging op basis van een verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst een huwelijksvoordeel vormt, dat fiscaal niet kan worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging. Verder argumenteren ze dat er geen sprake is van een beding van aanwas en beide bedingen bijgevolg niet onderworpen zijn aan de voorwaarden die VLABEL in zijn eerder standpunt (nr. 17044) stelde om niet aan schenk- en erfbelasting te worden onderworpen. Daarnaast zet het echtpaar ook uiteen dat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik bij de combinatie van een verblijvings- en toekenningsbeding. Het echtpaar was destijds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan de (professionele) autonomie van beiden en aan de grotere bescherming tegen (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot. Bij de uitwerking van de voorgenomen regeling hebben zij vooral rekening gehouden met het feit dat meneer twee kinderen heeft uit een vorige relatie, terwijl mevrouw één kind heeft uit een vorige relatie. Zij beschouwen elk kind gelijk en wensen met voormeld breukdeel dan ook een gelijke regeling voor elk kind.
Beslissing Vlaamse Belastingdienst
VLABEL aanvaardt dat zowel de toekenning (via het toekenningsbeding) als de toebedeling (via het verblijvingsbeding) van goederen te kwalificeren zijn als een huwelijksvoordeel en dus als een overeenkomst onder bezwarende titel. Voor zover dergelijke overdrachten betrekking hebben op roerende goederen, is hierop geen registratiebelasting verschuldigd. Het betreft ook geen erfrechtelijke verkrijging, aangezien het gaat om een verkrijging op grond van overeenkomst onder de levenden, waardoor ook geen erfbelasting verschuldigd is. Hetzelfde geldt voor de overdracht van onroerende goederen, met dien verstande dat dergelijke overdracht in principe wel onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting valt. Dit betekent concreet dat bij verwerving van een onroerend goed via een toekenningsbeding het verkooprecht (12%) verschuldigd is, terwijl bij verkrijging via een verblijvingsbeding het verdeelrecht (2,5%) verschuldigd is. Verder voert VLABEL aan dat uit de door het echtpaar voorgelegde niet-fiscale motieven (belang aan autonomie en gelijke behandeling van hun kinderen) blijkt dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.
Hiermee bevestigt VLABEL zijn eerder ingenomen standpunt (voorafgaande beslissing nr. 22042). Het opnemen van dergelijke bedingen in de huwelijksovereenkomst vormt dus een interessante planningstechniek om goederen bij overlijden fiscaalvriendelijk over te dragen naar de langstlevende.
0 reacties