Het is zover… Volgens de fiscale administratie vereisen verrekenprijsonderzoeken meer diepgaande controles en zijn zij zeer tijdrovend, in het bijzonder het opvragen en bekomen van inlichtingen vanwege buitenlandse overheden. M.a.w. de ideale gelegenheid voor de Wetgever om de fiscale administratie wat extra buskruit te geven om belastingplichtigen (die internationaal actief zijn) op te jagen met een onderzoeks- en aanslagtermijn van maar liefst 10 jaar… en ja, ook een bewaartermijn voor documenten van tien jaar.
Op 1 april leverde het College voor de bestrijding van de fiscale en sociale fraude aan het Ministerieel Comité een tweede actieplan af, waarbij o.a. het voorstel op tafel werd gelegd om de onderzoeks- en aanslagtermijnen te verruimen. Ingeval van fraude of ingeval van een “complexe aangifte” zou de onderzoeks- en aanslagtermijn verruimd worden naar – maar liefst – 10 jaar. Het was nog koffiedik kijken wat precies zou worden begrepen onder een “complexe aangifte”. Volgens het actieplan zou er sprake zijn van een “complexe aangifte” ingeval van een aangifte met toepassing van verrekenprijzen, internationale structuren en financiële stromen, niet-aangegeven inkomsten, juridische constructies, elementen van (of een vermoeden van) fraude en elementen die inlichtingen van het buitenland noodzaken.
Uit (de memorie van toelichting bij) het nieuwe Voorontwerp van wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (Titel 10, Hoofdstuk 3) blijkt nu dat een termijn van 10 jaar van toepassing is wanneer er sprake is van fiscale fraude of wanneer de belastingplichtige zich in een situatie van complexe aangifte bevindt. Het feit dat voor beide gevallen dezelfde termijn van toepassing is, wil geenszins zeggen dat fraude zou gelijkgesteld zijn aan een situatie van complexe aangifte. Voor beide gevallen zijn nl. aparte, en naar mening van de Wetgever, pertinente redenen voorhanden die verantwoorden dat een termijn van tien jaar geldt (in het kader van Transfer Pricing (TP): tijdrovende en ingewikkelde materie, enz.). Die termijn van tien jaar wordt niet enkel verantwoord omwille van de complexiteit van het dossier, maar ook door het feit dat de dialoog met de belastingplichtige door een aanzienlijk langere termijn niet per sé dient te worden afgebroken om overhaast een aanslag te vestigen (wanneer zou blijken dat er een akkoord zou kunnen worden gesloten).
Deze termijn van tien jaar vervangt aldus ook de fraudetermijn van zeven jaar (toch onrechtstreekse link met fraude?) en zou zijn gebaseerd op die welke in vergelijkbare situaties door de buurlanden wordt toegepast. Het Voorontwerp verwijst echter zelf naar termijnen van vijf à zes jaar, zoals van toepassing in de buurlanden. De termijnen met een langere looptijd hebben betrekking op belastingontduiking, buitenlandse inkomsten, niet-aangifte of onvolledige aangifte. Er kan in onze opinie toch moeilijk worden gesteld dat een complexe aangifte omwille van verrekenprijzen gelijkgesteld kan worden met een niet-aangifte of onvolledige aangifte. De termijn van tien jaar bestaat evenwel vandaag de dag al in het WIB92 voor belastingplichtigen die juridische constructies gebruiken om hun vermogen te verbergen in een land dat is opgenomen in de lijst van staten zonder of met een lage inkomstenbelasting.
Welnu, volgens het nieuwe artikel 354 WIB92 zal een aangifte als complex worden beschouwd wanneer aan minstens één van de daarin opgesomde criteria is voldaan, waarmee de wetgever tracht situaties aan te pakken die mogelijk een meer diepgaande controle door de fiscale administratie vereisen.
Concreet toegepast op TP is een aangifte complex (en geldt aldus een onweerlegbaar vermoeden):
- wanneer de aangifte een onderneming betreft die behoort tot een groep zoals bepaald in artikel 321/1 WIB92, waarvan een entiteit van de groep in België een lokaal dossier moet indienen overeenkomstig artikel 321/5 WIB92. Het gaat hierbij zowel om zuiver nationale groepen als internationale groepen. In de praktijk maakt de structuur van een groep de taak van de fiscale administratie de facto complexer wanneer deze het precieze bedrag van de belasting moet bepalen. Hierbij geldt ook de problematiek van verrekenprijzen, waarbij in de toekomst meer sprake zal zijn van gezamenlijke belastingcontroles met een buitenlandse staat, o.m. door omzetting van de DAC-7 richtlijn.
- wanneer de aangifte een onderneming betreft die onderworpen is aan de verplichting tot het indienen van een landenrapport overeenkomstig artikel 321/2 WIB92.
- wanneer over de aangifte inlichtingen werden ontvangen uit het buitenland, waarvoor een rechtsgrond bestaat die het uitwisselen van inlichtingen regelt in verband met een belasting waarop de rechtsgrond van toepassing is, en waarbij de inlichtingen betrekking hebben op (concreet) voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande verrekenprijsafspraken (punt a.).
Opvallend is dat wanneer een aangifte complex is (aangezien één van voormelde criteria werd voldaan), zij in het geheel als complex wordt beschouwd en dus niet enkel voor die aspecten die rechtvaardigen dat het om een complexe aangifte gaat. Belastingplichtigen die dus ook maar de minste TP connectie hebben zullen voortaan dus standaard geconfronteerd worden met een onderzoeks- en aanslagtermijn van 10 jaar. Ook de bewaartermijn voor documenten wordt aangepast van 7 jaar naar 10 jaar wat in een digitaal tijdperk – volgens de Wetgever – voor de bedrijfswereld geen bijkomende administratieve last zou vormen.
Belastingplichtigen die actief zijn in de TP wereld zouden vandaag (in belastbaar tijdperk 2021 – aanslagjaar 2022) aldus onderworpen worden aan een onderzoeks-, aanslag- en bewaartermijn van tien jaar tot en met 31 december 2031. Maar zover is het nog niet: de nieuwe proceduretermijnen zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2023 (inzake directe belastingen), met dien verstande dat belastbare tijdperken waarvoor de verjaring reeds is verworven onder de oude wet, van toepassing blijven. Verjaard is aldus verjaard.
Heleen Van Baelen, Tine Slaedts, Andy Neuteleers, Ellen Vandingenen (TPaudit.com – Tiberghien)
0 reacties