Minister Pascal Smet besliste om ook aan Uber-taxichauffeurs licenties toe te kennen, daar waar zijn voorgangers dat tot op heden hebben trachten te beletten.
Uber is een vervoerssysteem voor personen dat gebaseerd is op een app, waarbij de vraag en het aanbod flexibel op elkaar worden afgesteld. Iemand die voor Uber als chauffeur ritten wil uitvoeren, registreert zich eveneens via de app en besteedt hier zo veel of zo weinig mogelijk tijd aan. De betaling gebeurt per uitgevoerde rit. De chauffeurs zijn geen werknemers van Uber, maar dienen zich te registreren als zelfstandige en hun inkomsten aan te geven als zelfstandige.
De chauffeurs dienen wel een VVB-vergunning te behalen, zich als onderneming te laten registreren en zichzelf te verzekeren voor hun activiteiten. VVB staat voor ‘verhuur van voertuigen met bestuurders’.
Maar bestaat er geen arbeidsrechtelijk risico, bvb. op een schijnzelfstandig karakter van de samenwerking, voor die chauffeurs?
De Arbeidsrelatiewet van 2006 geeft 4 algemene criteria om een werknemer van een zelfstandige te onderscheiden :
– De wil van de partijen (vaak uitgedrukt in een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van zelfstandige samenwerking);
– Vrijheid van organisatie van werktijd;
– Vrijheid van organisatie van werk;
– De mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te voeren.
Op de website van Uber stelt het bedrijf ten aanzien van chauffeurs:
“Word je eigen baas. Je bent je eigen baas: jij beslist hoe je je tijd besteedt en je bent vrij om ook voor je eigen klanten te werken”. Daarmee lijkt aan de 4 algemene criteria voldaan te zijn en bestaat het risico op schijnzelfstandigheid niet.
Maar de Arbeidsrelatiewet voorziet ook dat er specifieke criteria kunnen worden opgelegd aan specifieke sectoren of beroepen en deze werden ook effectief opgelegd voor het beroep van taxichauffeur.
Samengevat:
– Ontstentenis van economisch of financieel risico: draagt de zelfstandige de investeringen en wie draagt het risico van schade en verliezen?;
– Ontstentenis van beslissingsmacht in investeringen;
– Inspraak in het prijsbeleid van de onderneming;
– Ontstentenis van een resultaatsverbintenis over de overeengekomen arbeid;
– Een garantie op een vaste vergoeding, ongeacht de geleverde prestaties;
– Het zelf geen werkgever zijn van andere werknemers in de onderneming;
– Zich niet voordoen als een onderneming;
– De eigendom van het eigen voertuig.
Chauffeurs dienen zichzelf te verzekeren en een eigen ondernemingsnummer aan te vragen. Gebruikers kennen inmiddels het concept van Uber en weten dat de chauffeurs occasionele medewerkers zijn waardoor ook aan deze criteria voldaan lijkt te zijn. Eveneens weten de chauffeurs dat ze geen vast loon zullen krijgen, maar alleen voor uitgevoerde prestaties vergoedingen zullen krijgen.
Het enige wat de medewerkers niet kunnen, is mee het prijsbeleid zetten van Uber. De website van Uber is niet zo duidelijk omtrent de prijszetting, maar geeft een richtprijs via een berekeningsmodule waarin een specifieke rit kan ingebracht worden. Het resultaat is een prijsmarge, geen exacte prijs en de website geeft zelf aan dat dit een schatting is.
Op zich zal dit ene criterium, nl. van de prijsbepaling, niet volstaan om het risico op schijnzelfstandigheid ernstig te noemen en chauffeurs lopen bijgevolg een zeer beperkt (tot zelfs geen) risico om als schijnzelfstandige aanzien te worden, bvb. door sociale inspectiediensten.
Natuurlijk dienen ze wel te voldoen aan de wetgeving en het sociaal statuut voor zelfstandigen, maar dat geeft de website van Uber zelf aan als voorwaarde om zich als chauffeur te registreren in de app.
Geschreven door: Mario Van Essche – advocaat bij Corbus Advocaten
0 reacties