De Nederlandse advocaat Hugo Botter plaatste op LinkedIn het briefje dat zijn vrouw voor hem had achtergelaten (“Lieve Hug, zorg goed voor ze & als je de heg gaat snoeien, berg de heggenschaar hoog op. Liefs”). Het zette hem aan om de vraag te stellen hoe hij dit huis-tuin-keukenberichtje diende te interpreteren en meer in het bijzonder of daarin ook de opdracht moet worden gelezen om ook effectief de heg (haag) te snoeien.
Wat volgde was een grappige juridische spielerei. Hij zou het natuurlijk aan zijn vrouw kunnen vragen, maar dat vond hij juridisch irrelevant omdat het niet om een overeenkomst gaat maar om eenzijdige handeling. Naar Nederlands recht is “bij de uitleg van een dergelijke eenzijdige gerichte verklaring de gerechtvaardigde verwachtingen van de ontvanger doorslaggevend Daarbij met er wel worden gekeken naar de algehele context”. En dan begint de advocaat aan zijn zoektocht. Dient “als” niet te worden gelezen als “indien en voor zover” waardoor hij dus helemaal geen verplichting had om te snoeien? Verder is de context dat de kinderen de gevaarlijke heggenschaar niet mogen gebruiken, wat natuurlijk het best wordt bereikt door deze onaangeroerd te laten. Hij geeft nog wat andere overwegingen mee om dan aan de lezers te vragen wat zij ervan vinden.
De boodschap is intussen al meer dan 9.000 maal geliket en er volgden al meer dan 1.700 commentaren. Alhoewel niet enkel juristen reageerden, bleek alvast dat een juridische benadering van deze kwestie tot vele interpretaties aanleiding gaf. Zo is er de vraag wie met die “ze” wordt bedoeld en of de boodschap wel door de vaagheid voorwerp kon zijn van interpretatie en niet veeleer diende te worden teruggestuurd naar de afzender met de boodschap de vraag te preciseren. Diende overigens ook het arbeidsrecht niet bij de discussie te worden betrokken, al was het maar omdat er blijkbaar niet gedacht werd aan de veiligheid van Hug? Er waren ook andere overwegingen: heeft de vrouw iets opgeschreven wat niet als man maar als vrouw moet worden gelezen? En wanneer je het als moeder leest, is het dan niet vooral de boodschap om geen gevaarlijke apparaten binnen handbereik van kinderen te leggen? Uit de vele honderden andere reacties ook nog deze, duidelijk niet van een jurist: “jullie leven in een ideale wereld waarin nonsens prevaleert”.
De bovenstaande anekdote is ludiek, maar houdt de juridische wereld ook een spiegel voor. Onduidelijke teksten kunnen aanleiding geven tot zeer divergerende en juridisch verdedigbare oplossingen.
Die gedachte overviel mij ook toen ik deze week de wet van 4 mei 2023 nog eens herlas. Die handelt over de invordering van schulden bij consumenten, waarbij een nieuw boek XIX in het Wetboek van economisch recht wordt ingevoegd. De wet wil de consumenten beter beschermen. Het gaat om een algemene wet (lex generalis) die moet wijken wanneer er in andere wetten in nog grotere bescherming voor de consument wordt voorzien.
De nieuwe wet legt onder meer vanaf 1 september strikte regels op voor het verzenden van herinneringsbrieven en ingebrekestellingen en er zijn zelfs strafsancties bij het niet naleven van die formaliteiten. Hoe verhoudt die wet zich echter tot het nieuw burgerlijk wetboek dat op 1 januari in werking is getreden (bijv. art. 5.231 lid 1 BW over de vormvrije ingebrekestelling of art. 5.233 BW dat stelt dat geen ingebrekestelling nodig is indien het contract de schuldeiser hiervan vrijstelt)? Is het burgerlijk wetboek trouwens ook niet een “lex generalis”? Als de wetgever voor de geldschulden van consumenten hiervan wilde afwijken, was het dan niet beter geweest om dit dan ook in het burgerlijk wetboek te regelen? En hoe komt het eigenlijk dat de wetgever eerst professoren vraagt om een algemeen kader uit te tekenen in een nieuw burgerlijk wetboek en dan enkele maanden later hiervan al fundamenteel afwijkt in een nieuwe wet?
Contracten mogen niet kennelijk onevenwichtig zijn, zegt het nieuw burgerlijk wetboek (art. 5.52 BW). Voor B2C-contracten (dus ten aanzien van consumenten) geldt nog een bijkomende onrechtmatige bedingenregeling (onder meer art. VI.84.24 WER). Daar bovenop (of daarnaast?) komt dan ook nog de wet van 4 mei tussenfietsen.
Een ingebrekestelling verzenden aan een consument voor een geldschuld wordt een speeltuin voor juristerij. Het risico op het vermelden van onjuiste bedragen loert om de hoek, net zoals de miskenning van formaliteiten en verkeerde interpretaties. Hoelang zal het duren vooraleer een of andere buitenstaander dit alles gadeslaat en koudweg stelt dat juristen in een ideale wereld leven waarin nonsens prevaleert?
Hugo Lamon
Lees hier meer columns met de visie van meester Hugo Lamon op onze justitie
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld?
Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties