Op 27 april 2022 publiceerde de Commissie welzijn van de Orde van Vlaamse Balies een nota onder de titel “Gedragscode Commissie welzijn”. De nota bevat een preambule, waarin wordt uitgelegd dat de gedragscode regels bevat die wij als advocaten fundamenteel vinden over hoe we met elkaar horen om te gaan. Het zijn ethische regels en geen nieuwe of bijkomende juridische of deontologisch bindende regels. Er wordt onderstreept dat de code richtinggevend en hopelijk inspirerend is, maar onvolmaakt. Het is een middel voor een zwakkere partij om zijn of haar positie te verbeteren door ernaar te verwijzen en er steun in te vinden bij moeilijke gesprekken of conflicten.
De Orde van Vlaamse Balies is niet de enige advocatenorganisatie, die gedragsregels heeft uitgevaardigd. Zo beschikt de Law Society van Engeland en Wales sinds 2019 over een “Guidance for best practice: supporting wellbeing in the work place”. Ook de Parijse balie kent een “Charte des bonnes pratiques de la collaboration“, dat een hoofdstuk bevat over de “promotion de l’égalité, de la diversité et du bien-être”.
Het begint bedrijven te dagen dat het mentaal welzijn van hun medewerkers ook kapitaal is.
In mijn voorwoord van het nummer van Today’s Lawyer van september 2021, kaartte ik reeds aan dat in een traditioneel van meritocratie doordrenkte advocatuur, het welzijn en de work-life balance aandachtspunten zijn geworden, die niet langer onder de mat kunnen worden geveegd. Dit geldt natuurlijk niet enkel voor de advocatuur, maar voor de hele maatschappij. Ook in het bedrijfsleven heeft men ervaren dat jongere werknemers bewuster kiezen voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven. Het begint bedrijven te dagen dat het mentaal welzijn van hun medewerkers ook kapitaal is.
Het valt dan ook toe te juichen dat de Orde van Vlaamse Balies deze evolutie heeft onderkend en haar schouders zet onder een initiatief om de Vlaamse advocatenkantoren welzijn-proof te maken.
De vraag rijst daarbij of de tot stand gekomen tekst hiertoe daadwerkelijk zal bijdragen. Twee overwegingen kunnen daarbij worden gemaakt:
- In de preambule van de gedragscode wordt zelf aangestipt dat de overtredingen van bepaalde van haar regels alhoewel het slechts om ethische regels gaat, ook vatbaar kunnen zijn voor deontologische, juridische en zelfs strafrechtelijke sancties. Ware het in deze context niet relevant(er) onmiddellijk de link te leggen naar de gemeenrechtelijke regelgeving, die ook op advocatenkantoren van toepassing is buiten elke gedragscode om?
- Nu de Orde van Vlaamse Balies als zelfregulerende advocatenorganisatie haar eigen professionele en deontologische regels bepaalt, weliswaar binnen de wettelijke context, ware het dan niet aangewezen dat ook de regels van de gedragscode in een afdwingbaar reglement zouden worden opgenomen?
Gemeenrechtelijk regelgevend kader
Wat het gemeenrechtelijk regelgevend kader aangaat, zijn er natuurlijk de antidiscriminatiewetten van 10 mei 2007. Artikel 6 van de Genderwet en artikel 5 van de Antidiscriminatiewet bepalen dat de wetten van toepassing zijn op alle arbeidsbetrekkingen, ook deze van zelfstandigen.
In deze wetten worden er niet-limitatieve voorbeelden gegeven inzake de toepasselijkheid van de wet wat betreft de toegang tot de arbeid, de arbeidsvoorwaarden en beloning, en de beëindiging van de arbeidsbetrekking. Deze wetten worden beschouwd als één van de grondslagen van een democratische rechtsstaat en zijn bijgevolg van openbare orde. Bij de in deze wetten weerhouden criteria zijn ook de criteria van de Europese Kaderrichtlijn opgenomen.
Er is ook de Seksismewet van 22 mei 2014. Daarin wordt de minachting tegenover een bepaald geslacht of een fundamenteel geloof in de wezenlijke minderwaardigheid van een geslacht strafbaar gesteld.
Naast deze wetteksten van algemene toepassing, kan echter ook verwezen worden naar de Welzijnswet van 4 augustus 1996. Weliswaar is deze wet in principe slechts van toepassing op werkgevers en werknemers stricto sensu. Hierbij dient echter meteen opgemerkt te worden dat elk advocatenkantoor dat werknemers tewerkstelt, in welke hoedanigheid ook, aan deze wet onderworpen is.
Verder kan de vraag worden gesteld of deze wet ook niet van toepassing is op advocaten-stagiairs. Inderdaad voorziet artikel 2 § 1 van deze wet dat ze naast werkgevers en werknemers ook toepasselijk is op personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon, op personen die een beroepsopleiding volgen waarvan het studieprogramma voorziet in een vorm van arbeid die al dan niet in de opleidingsinstelling wordt verricht en op stagiairs.
Alhoewel binnen het kader van de Vlaamse advocatuur krachtens artikel 142 van de Codex Deontologie, de advocaat wordt geacht zijn beroep als zelfstandige uit te oefenen, met uitsluiting van iedere band van ondergeschiktheid, kunnen bij deze bepaling ongetwijfeld vraagtekens worden gesteld.
Het lijdt geen twijfel dat de Welzijnswet van toepassing is op stagiairs.
Vooreerst is het onmiskenbaar dat stagiairs in het raam van hun beroepsopleiding, die de stage toch is, aan het gezag van hun stagemeester onderworpen zijn. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de Welzijnswet van toepassing is op stagiairs. Evenwel kan nog een stap verder worden gegaan. Zelfs indien men aanneemt dat de advocaten-medewerkers op sociaalzekerheidsgebied zelfstandigen zijn, dan kan niet worden geloochend dat zij binnen het advocatenkantoor gehouden zijn de instructies van de advocaten-vennoten op te volgen.
Te noteren valt dat wereldwijd in de meeste advocatenordes, voor confraters/medewerkers die overal op dezelfde of zeer vergelijkbare wijze functioneren, aanvaard wordt dat zij het bediendenstatuut kunnen hebben. Dit is zelfs zo bij Avocats.be. In het licht hiervan dienen advocaten-medewerkers dus minstens te worden beschouwd als personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, zodat de Welzijnswet ook op hen van toepassing is. De toepassing van deze wet opent natuurlijk andere perspectieven dan deze verbonden aan de ethische gedragsregels van de OVB-gedragscode.
Elke werkgever, dus elk advocatenkantoor is in het raam hiervan gehouden een structurele en planmatige aanpak van preventie te organiseren door middel van een dynamisch risicobeheersysteem. Er zijn verplichtingen inzake onthaal, begeleiding, informatie en vorming van de werknemers, inzake de preventie van psychosociale risico’s op het werk, gezondheidstoezicht enzomeer. Er zijn procedures bij verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk.
Het is evident dat de toepassing van dit gemeenrechtelijk kader de bepalingen van de gedragscode zou overstijgen en grotendeels overbodig maken.
Deontologische en professionele reglementering
De advocatuur, haar deontologie en professionele organisatie heeft de laatste decennia een erg grote evolutie ondergaan. Het is slechts sinds januari 2015 dat de Vlaamse advocatuur over een deontologische codex beschikt. Bijna alle actuele reglementen, die in de Codex werden opgenomen, zijn tot stand gekomen na de eeuwwisseling.
Het handhaven van de reglementen heeft een andere dimensie gekregen door de invoering van het nieuwe tuchtrecht in 2006 en de toegenomen druk van de maatschappij om hierover transparantie te verstrekken.
Het ontstaan en de groei van advocatenassociaties, die tot aan de Tweede Wereldoorlog streng verboden waren, hebben een schuchtere start gekend en het is pas in 2003 dat de OVB het nodig achtte één en ander te reglementeren.
Ook de reglementering van de stage, met minimum stagevergoedingen, verplichtingen voor stagiair en stagemeester en regelen van de modaliteiten van de stage zijn vrij recent, maar werden nodig geacht om de stagiair een beschermd statuut toe te kennen.
Nu na afloop van de stage een groot deel van de jonge advocaten medewerker wordt binnen een advocatenassociatie, lijkt het toch ook aangewezen deze medewerking reglementair te regelen teneinde de medewerker als zwakkere partij een degelijk statuut te garanderen.
De goede organisatie van een kantoor, met zorg voor het welzijn van éénieder, met beschermende regels voor de zwakkere partij, vormt de conditio sine qua non van een behoorlijke beroepsuitoefening.
Het is trouwens duidelijk dat de OVB gedragscode welzijn eigenlijk net zo goed “gedragscode ten aanzien van medewerkers” kon genoemd worden. De gedragscode had geen zin indien de overgrote meerderheid van de confraters eenmanspraktijken voerde of in elk geval financieel en organisatorisch onafhankelijk was van andere confraters.
Nu, zoals uitdrukkelijk opgenomen is in artikel 455 van het Gerechtelijk Wetboek, de Orde van de Advocaten de opdracht heeft om de eer van de Orde op te houden en de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen en een behoorlijke beroepsuitoefening moeten waarborgen, te handhaven, is het duidelijk dat een reglement dat de rechten en plichten van de medewerker zal bepalen, gerechtvaardigd is. De goede organisatie van een kantoor, met zorg voor het welzijn van éénieder, met beschermende regels voor de zwakkere partij, vormt de conditio sine qua non van een behoorlijke beroepsuitoefening.
Bij wijze van conclusie van dit artikel, herhaal ik dat het OVB-initiatief lovenswaardig is, maar dat het wenselijk is dat onze advocatenorde verdere stappen onderneemt in de zin zoals hoger beschreven.
Herman Buyssens, Buyssens advocaten sociaal recht
Dit stuk verscheen eerder ook in Today’s Lawyer. Meer info vindt u hier.
Lees ook de andere stukken van meester Buyssens:
Concurrentiebedingen in stageovereenkomsten.
0 reacties