29 dec 2020 | Tax & Private equity

Verhoging douanewaarde met ontwikkelingskost van software die kosteloos ter beschikking wordt gesteld

Door Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Advocaat
Strafrecht verkeersrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
Jurist
Arbeidsrecht Jeugdrecht Milieurecht Publiek recht Verbintenissenrecht
> 7 jaar
Antwerpen Brussel Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
Jurist
Arbeidsrecht Jeugdrecht Milieurecht Publiek recht Verbintenissenrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 29/12/2020 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Soms moet de transactiewaarde van de ingevoerde goederen worden verhoogd met de ontwikkelingskosten van software, die de koper kosteloos aan zijn leverancier ter beschikking stelt. Dit is met name het geval indien de software wordt geïnstalleerd in het derde land met het oog op de werking van het ingevoerde goed, maar op zich niet noodzakelijk is voor de productie van het ingevoerde goed. Het is daarbij zonder belang dat de software in de Europese Unie is ontwikkeld ( HvJ 10 september 2020, C-509/19, BMW Bayerische Motorenwerke AG, ECLI:EU:C:2020:694)

Feiten

BMW produceert en verkoopt in de Europese Unie wagens. Een belangrijk onderdeel van die wagens is een zogenaamde regeleenheid. Deze regeleenheden sturen de in de wagens ingebouwde instrumenten aan.

De regeleenheden die BMW gebruikt, worden geproduceerd in diverse derde landen door verschillende leveranciers. Zij bestaan enerzijds uit fysieke componenten die de leveranciers samenstellen, maar anderzijds ook uit software die o.a. noodzakelijk is voor bepaalde technische processen die door de regeleenheden worden aangestuurd.

BMW heeft de gebruikte software in de Europese Unie ontwikkeld (of laten ontwikkelen). Zij stelt de software kosteloos ter beschikking aan de leveranciers, die de software vervolgens installeren op de regeleenheden. Na installatie wordt de software gebruikt voor een functionele test van de regeleenheden. Wanneer die test succesvol is, worden de regeleenheden – samen met de daarop geïnstalleerde software – door BMW ingevoerd in de Europese Unie.

Uit een controle van de Duitse douaneadministratie bleek dat BMW bij invoer van de regeleenheden steeds een douanewaarde had aangegeven waarin de ontwikkelingskost van de kosteloos ter beschikking gestelde software niet was begrepen.

De Duitse douaneadministratie oordeelde dat de douanewaarde moest worden verhoogd met de ontwikkelingskost, zodat aanvullende invoerrechten verschuldigd waren. BMW verzette zich tegen het standpunt van de Duitse douaneadministratie.

In het kader van dit geschil stelde het Finanzgericht te München uiteindelijk de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of artikel 71, lid 1, b) DWU – in omstandigheden als deze – vereist dat de ontwikkelingskost van de door BMW aan de leveranciers kosteloos ter beschikking gestelde software in de douanewaarde van de ingevoerde regeleenheden moet worden opgenomen.

Het arrest van het Hof van Justitie

De douanewaarde, die in de meeste gevallen de belastbare basis voor douanerechten vormt, wordt berekend aan de hand van één van zes voorgeschreven methoden die achtereenvolgens moeten worden toegepast.1

Volgens de eerste, primaire en tevens meest gebruikte methode wordt de douanewaarde bepaald op basis van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen. Dit is ook de methode die BMW had toegepast.

De transactiewaarde van de goederen is de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie.2 In de praktijk vertrekt men daarbij doorgaans van de factuurprijs die de koper heeft betaald of dient te betalen aan de leverancier.

Om ervoor te zorgen dat de transactiewaarde zo dicht mogelijk aanleunt bij de werkelijke economische waarde van het goed, duidt de douanewetgeving enerzijds elementen aan die dienen te worden toegevoegd aan de prijs en die dus leiden tot een verhoging van de douanewaarde en anderzijds elementen die niet in de douanewaarde moeten worden begrepen.3 Zo bepaalt artikel 71, lid 1, b) DWU dat de waarde van sommige goederen en diensten bij de transactiewaarde van (andere) ingevoerde goederen moet worden opgeteld indien (1) deze goederen of diensten door de koper gratis of tegen verlaagde prijs worden ter beschikking gesteld, (2) die goederen en diensten worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop van de ingevoerde goederen en (3) de waarde van deze goederen en diensten nog niet in de transactiewaarde van de ingevoerde goederen is opgenomen.

Vervolgens somt artikel 71, lid 1, b) DWU vier categorieën van goederen en diensten op waarvan de waarde moet worden toegevoegd aan de douanewaarde, uiteraard slechts voor zover aan de hoger weergegeven voorwaarden is voldaan.

Concreet gaat het om: (i) materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt, (ii) werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt, (iii) materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt en (iv) engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen en tekeningen en schetsen die buiten de Unie zijn verricht of vervaardigd en die noodzakelijk zijn voor de productie van de ingevoerde goederen.

BMW stelde vast dat de betrokken software niet viel onder één van die vier categorieën. Punten (i) t.e.m. (iii) vermelden uitsluitend materiële goederen. Punt (iv) schijnt al evenmin de betrokken software te omvatten, te meer omdat de software niet buiten de Europese Unie was ontwikkeld. BMW oordeelde dan ook dat artikel 71, lid 1, b) DWU niet vereiste dat de ontwikkelingskost van de software bij de transactiewaarde van de ingevoerde regeleenheden moest worden geteld.

Het Hof van Justitie volgt deze zienswijze niet. Onder verwijzing naar de commentaren van het “Comité douanewetboek”, oordeelt het Hof dat software een immaterieel goed is dat zowel onder punt (i) als onder punt (iv) van artikel 71, lid 1, b) DWU kan vallen. Het Hof preciseert daarmee zijn eerdere rechtspraak.4

Wanneer de software noodzakelijk is voor de productie van het ingevoerde goed, moet die – althans volgens het Hof – worden beschouwd als een intellectueel goed in de zin van punt (iv). Indien de software als dusdanig niet noodzakelijk is voor de productie van het ingevoerde goed, maar wel zorgt voor de werking ervan, is het een immaterieel bestanddeel dat in het ingevoerde goed wordt verwerkt en daarom valt onder punt (i).

Indien de nationale rechter vaststelt dat aan de drie voorwaarden van artikel 71, lid 1, b) DWU is voldaan, moet de ontwikkelingskost van de software, volgens het Hof van Justitie, dus bij de transactiewaarde van de ingevoerde regeleenheden worden geteld. Het Hof voegt daar nog aan toe dat contractuele afspraken tussen de koper en de leverancier hieraan geen afbreuk kunnen doen.

Commentaar

Het arrest van het Hof van Justitie is voor kritiek vatbaar.

Vooreerst kadert het binnen een tendens waarbij het Hof van Justitie in haar rechtspraak de douanewaarde zo ruim mogelijk lijkt te interpreteren. De Europese schatkist vaart hier wel bij aangezien een hogere douanewaarde in de regel leidt tot een hogere douaneschuld. De basisregels inzake de douanewaarde zijn evenwel niet vastgesteld op Europees niveau, maar op het niveau van de Wereldhandelsorganisatie (WHO). De vraag kan worden gesteld of de Wereldhandelsorganisatie de intentie had om de regel i.v.m. kosteloos ter beschikking gestelde elementen dermate ruim toe te passen.

Voorts lijkt het oordeel van het Hof van Justitie ook niet in overeenstemming met de tekst van artikel 71, lid 1, b) en lid 3 DWU. Op grond hiervan mag en kan uitsluitend de waarde van de vier in artikel 71, lid 1, b) DWU bepaalde goederen en diensten worden toegevoegd aan de douanewaarde. De klare en duidelijke bewoordingen van artikel 71, lid 1, b) DWU vermelden nu eenmaal niet de betrokken software.

Ten slotte kan het arrest ook vanuit een economisch oogpunt worden bekritiseerd. Indien de nationale rechter tot het besluit komt dat de drie voorwaarden van artikel 71, lid 1, b) DWU zijn vervuld en de software als zodanig niet noodzakelijk was voor de productie van de regeleenheden, maar wel voor de werking ervan, zal de ontwikkelingskost van de software via punt (i) van artikel 71, lid 1, b) DWU in de douanewaarde worden opgenomen en bijgevolg worden belast. Dit laatste geldt ongeacht of de software in de Europese Unie is ontwikkeld.

In tegenstelling tot punt (iv) voorziet punt (i) van artikel 71, lid 1, b) DWU immers niet in een uitzondering wanneer de kosten in de Unie zijn gemaakt. Europese invoerders verliezen daarmee een stimulans om dergelijke software in de Europese Unie te ontwikkelen. Hun software zal immers hoe dan ook worden belast, of ze die nu ontwikkelen in de Europese Unie, dan wel in een derde land waar de ontwikkeling mogelijk goedkoper kan.

Europese invoerders moeten zich dan ook ten zeerste bewust zijn van de douanegevolgen van software die zij kosteloos ter beschikking stellen aan hun leveranciers. Een goede analyse van de regels inzake douanewaarde en de rechtspraak van het Hof van Justitie in het licht van de concrete aard van de software, is onontbeerlijk om financiële risico’s en/of nodeloze invoerrechten te vermijden.

Bovendien is zo’n analyse ook van belang voor de juiste toepassing van de btw-regels. De douanewaarde vormt immers de basis voor de berekening van de maatstaf van heffing van de invoer-btw.5 Een hogere douanewaarde leidt met andere woorden niet alleen tot hogere invoerrechten, maar ook tot een hoger bedrag aan invoer-btw. Wanneer die btw niet (langer) aftrekbaar is (vb. ingevolge de verjaring), vormt dit een bijkomende kost die men wellicht liever had willen vermijden.

 

Jurgen Gevers – Counsel 

Ward Lietaert – Associate 

 


1 Artikelen 70-74 DWU.

2 Artikel 70, lid 1 DWU.

3 Artikel 71 en 72 DWU.

4 HvJ 16 november 2006, C-306/04, Compaq Computer International Corporation, ECLI:EU:C:2006:716.

5 Artikel 34, §1 WBTW.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Advocaat
Strafrecht verkeersrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
Jurist
Arbeidsrecht Jeugdrecht Milieurecht Publiek recht Verbintenissenrecht
> 7 jaar
Antwerpen Brussel Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
Jurist
Arbeidsrecht Jeugdrecht Milieurecht Publiek recht Verbintenissenrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.