In een dossier dat ter beoordeling werd voorgelegd aan het hof van beroep te Antwerpen werd de verwerping van het recht op aftrek van facturen voor werken in onroerende staat, betwist. De dienstverrichter had de facturen verkeerdelijk uitgereikt met 21% btw. Hij had echter de verlegging van heffing moeten toepassen, wat bij werken in onroerende staat verplicht is. Dit betekent dat de ontvanger van de diensten als medecontractant in principe de btw moest betalen aan de Belgische Staat.
Verleggingsregeling ten onrechte niet toegepast
De dienstontvanger betaalde de btw echter aan de dienstverrichter, die de btw op zijn beurt doorstortte aan de Belgische Staat. De dienstontvanger nam de btw in aftrek. De administratie weigerde de aftrek echter omdat de partijen de verleggingsregeling hadden moeten toepassen en dit niet gebeurd was.
Administratie vordert nogmaals btw
Hoewel de dienstverrichter al btw had afgedragen, vorderde de administratie een tweede maal btw, ditmaal lastens de dienstontvanger.
Voor het hof van beroep te Antwerpen voerde de belastingplichtige aan dat deze handelswijze van de administratie in strijd is met het neutraliteitsbeginsel, aangezien er slechts eenmaal btw verschuldigd mag zijn, nl. in de eindfase van de consumptie.
In een arrest van 16 september 2019 heeft het hof van beroep de vordering van de belastingplichtige gegrond verklaard.
Terugbetaling vorderen van dienstverrichter?
Het hof van beroep verwijst eerst en vooral naar de arresten van het Hof van Justitie van 6 februari 2014 (HvJ 6 februari 2014, C-424/12, SC Fatorie SRL) en 26 april 2017 (HvJ 26 april 2017, C-564/15, Tibor Farkas). Daarin stelt het Hof dat de administratie het recht op aftrek mag weigeren in hoofde van de dienstontvanger, wanneer partijen de verleggingsregeling niet toepassen, en de dienstverrichter de btw ten onrechte aanrekent aan de ontvanger en afdraagt aan de Belgische Staat.
In het arrest Tibor Farkas oordeelt het Hof van Justitie dat de beginselen van neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid wel vereisen dat de koper desgevallend de vordering tot terugbetaling van de ten onrechte aan de dienstverrichter betaalde btw rechtstreeks tot de belastingdienst kan richten, indien de terugbetaling door de dienstverrichter aan de dienstontvanger van de onterecht gefactureerde btw onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, bijvoorbeeld bij insolvabiliteit van de dienstverrichter.
Volgens het hof van beroep had de dienstontvanger in het voorliggende geval niet de nodige initiatieven genomen om terugbetaling te verkrijgen van de dienstverrichter. Zo had hij geen aangifte van zijn schuldvordering ingediend in het faillissement van de dienstverrichter. Het feit dat de dienstverrichter failliet gegaan was, en aldus insolvabel bleek te zijn, is volgens het hof van beroep dan ook geen argument om het recht op aftrek toe te staan aan de dienstontvanger.
Staat moet mogelijkheid tot regularisatie voorzien
Vervolgens verwijst het hof van beroep naar de arresten van het Hof van Justitie van 23 november 2017 (HvJ 23 november 2017, C-314/17, Geocycle Bulgaria), 11 april 2013 (HvJ 11 april 2013, C-138/12, Rusedespred OOD) en 23 april 2015 (HvJ 23 april 2015, C-111/14, GST-Sarviz AG Germania).
In de beschikking van het Hof van Justitie van 23 november 2017 in het dossier Geocycle Bulgaria, moest het Hof oordelen over een gelijkaardige situatie als in casu. Ook in deze zaak factureerde de dienstverrichter ten onrechte btw, terwijl hij de verleggingsregeling moest toepassen. Het Hof van Justitie oordeelt dat de Staat het neutraliteitsbeginsel schendt wanneer hij tweemaal btw ontvangt, in de mate dat de nationale wetgeving niet voorziet in een mogelijkheid om de ten onrechte gefactureerde btw door de dienstverrichter nog te herzien na de beëindiging van de procedure over de fiscale naheffing. Volgens het Hof van Justitie moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid tot regularisatie van iedere onterecht gefactureerde belasting, indien de uitreiker van de factuur te goeder trouw is en ieder risico van fiscaal verlies is uitgesloten.
Oordeel van het Hof
Het hof van beroep te Antwerpen stelt vast dat er in het voorliggende geval sprake is van een dubbele betaling van btw aan de Belgische Staat, dat de goede trouw van de dienstontvanger en de dienstverrichter niet wordt betwist, en dat uit niets blijkt dat er sprake zou zijn van simulatie.
Met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie oordeelt het hof van beroep dat bijgevolg het neutraliteits- en doeltreffendheidsbeginsel geschonden worden. Het recht op aftrek in hoofde van de dienstontvanger wordt immers geweigerd, terwijl het WBTW niet voorziet in de mogelijkheid tot rechtzetting van de btw na de beëindiging van de voorliggende procedure over de bestreden naheffing. De verjaringstermijnen voor de uitoefening van het recht op teruggaaf waren immers reeds verstreken.
Het hof van beroep komt zo tot de conclusie dat het recht op aftrek moet worden toegestaan aan de dienstontvanger en dat de beslissing tot naheffing vernietigd moet worden.
Henri Vandebergh en Annemiek Lewandowski
0 reacties