Met een verrekenbeding kunnen echtgenoten elkaar laten delen in de waarde van hun vermogen, zonder de goederen zelf gemeenschappelijk te maken: ze bepalen dan bijvoorbeeld dat de minst vermogende echtgenoot de helft van het verschil tussen beide vermogens als vordering kan krijgen. Het Vlaamse parlement heeft op dit vlak een nieuwe regeling ingevoerd, en die is behoorlijk drastisch.
Een voorbeeld. De heer en mevrouw D’hondt-Decadt zijn getrouwd met scheiding van goederen. De heer D’Hondt heeft een vermogen van € 100.000, mevrouw Decadt een vermogen van € 500.000. Met een klassiek verrekenbeding krijgt de heer D’Hondt, bij echtscheiding of overlijden, een vordering van € 200.000 op mevrouw Decadt. In waarde hebben ze dan beide € 300.000.
Dat is ook het stelsel dat de federale wetgever binnenkort als mogelijke optie zal aanbieden.
Maar men kan ook verder gaan, en bijvoorbeeld de langstlevende echtgenoot een vordering geven die gelijk is aan het volledige vermogen (€ 100.000, of € 500.000, in het voorbeeld) van de eerststervende. Economisch gezien is de nalatenschap dan leeg.
Het Hof van Cassatie heeft aanvaard dat de vordering die hieruit voortvloeit niet belastbaar is in hoofde van de langstlevende, maar wel aftrekbaar als schuld in de nalatenschap voor de berekening van de erfbelasting, zelfs indien het een zogenaamde optioneel verrekenbeding betrof [1]. Sindsdien zijn er een aantal arresten geweest van de Hoven van beroep, die in dezelfde zin geoordeeld hebben [2].
Nieuw decreet
Door een decreet van 8 december 2017 [3] wordt dit nu gewijzigd. Er wordt geen rekening meer gehouden met die verrekenvordering, noch bij het actief noch bij het passief.
Voor het actief luidt bepaling:
“Art. 2.7.3.2.14. Voor de inning van het successierecht worden andere schuldvorderingen dan de schuldvorderingen, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel, niet in aanmerking genomen.”
En voor het passief:
“Artikel 2.7.3.4.1, eerste lid:
Als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner wordt alleen het volgende aanvaard:
1° de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. Andere schulden dan de schulden, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel worden niet beschouwd als schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan”
Voor het actief is dit eigenlijk niets nieuws. Voor het passief is het echter wel nieuws. Wanneer mevrouw Decadt, in het voorbeeld van daarnet, overlijdt, dan zal de vordering niet langer aftrekbaar zijn in haar nalatenschap, en zullen de erfgenamen dus belast worden op een waarde van € 500.000, ook is zij, economisch, maar € 300.000 waard.
De Vlaamse regering verantwoordde haar voorstel als volgt:
“Hoewel de erfbelasting met deze clausules aanzienlijk kan worden gematigd of zelfs tot nul kan worden herleid, gaat het economisch gezien over vaak belangrijke verkrijgingen en vermogensverschuivingen. Vanuit billijkheidsoverwegingen enerzijds en vanuit de bekommernis voor rechtszekerheid anderzijds wil de Vlaamse Regering ook hierover duidelijkheid creëren. Deze duidelijkheid kan worden bereikt door te voorzien dat dergelijke schulden voor de erfbelasting niet langer aanvaardbaar zijn als passief van een nalatenschap. Het artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, 1°, wordt in die zin aangepast.
Om fiscaal consequent te blijven is uiteraard vereist dat de in de nalatenschap van de ene echtgenoot geweerde schuld evenmin in aanmerking wordt genomen als een schuldvordering, die belastbaar is als actief bestanddeel in de nalatenschap van de andere echtgenoot. Dit wordt opgevangen door de bepaling van het nieuwe artikel 2.7.3.2.14.”
Er wordt dus inderdaad wel duidelijkheid gecreëerd, maar dan wel in een tamelijk onverwachte richting: men zou verwachten dat een verrekenbeding dat meer dan 50% van de verrekenmassa aan de langstlevende toekent, in die mate belast zou worden, net zoals bij een toebedeling van gemeenschapsgoederen, maar de Vlaamse wetgever is hier veel verder gegaan.
Ook voor toebedelingen onder last
Dat is slecht nieuws, vooral voor de verrekenbedingen die verder gingen dan de 50/50 verdeelsleutel, maar het is bovendien ook belangrijk voor echtgenoten die getrouwd zijn met gemeenschap van goederen, en die in hun huwelijkscontract een zogenaamde “toebedeling onder last” hadden ingevoegd.
Zo’n clausule luidt ongeveer als volgt: de echtgenoten komen overeen dat het gemeenschappelijk vermogen volledig aan de langstlevende van hen beiden zal toebehoren, onder last om aan de nalatenschap van de eerststervende de helft van de waarde ervan uit te betalen.
Als de heer en mevrouw D’hondt-Decadt dus met gemeenschap van goederen getrouwd zijn, en zij samen € 500.000 bezitten, en de heer D’hondt overlijdt, dan krijgt mevrouw Decadt de volledige € 500.000, maar moet zij € 250.000 betalen aan de nalatenschap van de heer D’hondt. Zij kan natuurlijk ook zelf erfgenaam zijn, en in die mate is er compensatie van schuld en vordering.
Ook deze clausule wordt nu getroffen door de nieuwe regeling: mevrouw Decadt zal belastbaar zijn op € 250.000 (wat zij krijgt boven de helft van de gemeenschap), en de vordering is niet langer aftrekbaar. De erfgenaam zullen ook niet belastbaar zijn.
Draagkracht
Wat hiervan te denken?
Op het eerste gezicht is dit, bekeken vanuit het draagkrachtbeginsel, een vloek. Mevrouw Decadt krijgt immers, op grond van het huwelijkscontract, netto geen enkele waarde: wat zij krijgt boven de helft, moet zij integraal betalen. En toch wordt zij erop belast!
Maar bij nader toezien is er wel iets voor te zeggen. De vorderingen en schulden die gecreëerd worden bij huwelijkscontract zijn immers meestal maar betaalbaar op het ogenblik van het overlijden van de langstlevende. Mevrouw Decadt ondervindt er dus geen last van, zolang ze leeft. Soms wordt er wel bepaald dat de vordering opeisbaar wordt bij hertrouwen, maar zolang dat niet gebeurt hoeft de vordering dus niet betaald te worden.
Indien dat het geval is, kan men, zelfs vanuit het draagkrachtbeginsel, eigenlijk wel stellen dat de langstlevende hier een vermogen gekregen heeft, waarmee hij de facto kan doen wat hij wil, en dat het dus niet zo onredelijk is dat hij er op belast wordt.
Ook de berekening van de erfbelasting wordt er natuurlijk aanzienlijk door vereenvoudigd: de vordering hoeft niet meer geactualiseerd te worden, er is geen discussie meer over de methode, want de vordering wordt gewoon niet meer belast, en ook niet afgetrokken. Ze wordt gewoon verwaarloosd bij de berekening.
Het is dus nodig en zelfs noodzakelijk om alle huwelijkscontracten met dergelijke clausules opnieuw te bekijken.
Actie vereist?
Maar is het daarom nodig of nuttig om de verrekenbeding, of de toebedelingen onder last allemaal ook te schrappen? Dat is nog niet zo zeker.
Wanneer het belangrijkste bestanddeel van het gemeenschappelijk vermogen de gezinswoning is, dan zou de nieuwe regeling wel eens voordeliger kunnen zijn dan de vroegere. De gezinswoning wordt immers verkregen door de echtgenoot zonder erfbelasting [4]; een vordering op de langstlevende is echter belastbaar, of was dat althans nu toe.
Veronderstel nu dat de heer en mevrouw D’hondt-Decadt een gezinswoning bezitten van € 500.000, en verder niets; ook geen schulden. De gezinswoning is gemeenschappelijk, en wordt op grond van het huwelijkscontract toebedeeld aan de langstlevende, mits betaling aan de nalatenschap van de helft van de waarde ervan. De heer D’hondt overlijdt, en laat als erfgenamen na: zijn echtgenote voor het vruchtgebruik, en zijn twee kinderen voor de blote eigendom.
Onder het vroegere stelsel bestond de nalatenschap uit een vordering van € 250.000 op de langstlevende. Wanneer we aannemen dat er compensatie is ten belope van het vruchtgebruik, en dat het bijvoorbeeld 36% bedraagt, dan blijft er toch belasting verschuldigd op de kinderen op het saldo, elk dus op € 80.000, wat een belasting geeft van tweemaal € 4200, hetzij € 8400.
Onder het nieuwe stelsel is de berekening eenvoudig: de gezinswoning gaat volledig naar de langstlevende, en die wordt er niet op belast. De vordering is evenmin belast, want zij wordt verwaarloosd.
Dat belet overigens niet dat de vordering wel bestaat, burgerrechtelijk. Mevrouw D’hondt heeft dus een schuld aan haar kinderen van € 250.000. Als zij die aflost, bijvoorbeeld doordat zij, na verkoop van het onroerend goed, de helft van de waarde aan haar kinderen geeft, is dit geen schenking.
Het is dus goed om uw huwelijkscontract opnieuw te bekijken in het licht van deze bepalingen, maar of het daarom aangepast moet worden is nog niet zeker.
Deze tekst verscheen eerder op TaxWin.
Referenties
[1] “Door aldus te oordelen dat de echtgenoten bij de opname van het finaal verrekenbeding een verbintenis onder opschortende voorwaarde van hun vooroverlijden en van het lichten van de optie door de langstlevende van hen aangaan, zodat de schuld reeds vóór het overlijden bestaat, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.”
[2] Zie ons artikel “Voorontwerp van Vlaams decreet, over het verrekenbeding en andere zaken”, www.taxwin.be
[3] Decreet van 8 december 2017 houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken, B.S. 14 december 2017.
[4] artikel 2.7.4.1.1 § 2, 3e alinea van de Vlaamse codex fiscaliteit.
0 reacties