In deze rubriek wordt wekelijks stilgestaan bij de juridische actualiteit. Het zou logisch zijn indien er hier dan ook bijzondere aandacht zou zijn voor het persbericht van de uittredende minister van Justitie. Daarin wordt gewag gemaakt van het gezamenlijk initiatief van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de gewezen en huidige Eerste Voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen, de huidige Procureur Generaal van Antwerpen en de gewezen en huidige (ontslagnemende) minister van justitie. Dat “schoon volk” heeft, discreet en buiten het zicht van de camera’s, excuses aangeboden aan de ouders van de vermoorde Julie Van Espen “voor het immense en onherstelbare leed dat de familie werd aangedaan”. Zij zijn de familie thuis gaan opzoeken.
De raadsman van de familie sprak daarna van een “uitzonderlijk gebaar, wat heel erg wordt gewaardeerd”. De Belgische Staat had al eerder aangekondigd geen hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis van de Brusselse rechter (die fouten had vastgesteld bij de uitvoerende en rechterlijke macht). Nu werd ook gemeld dat de familie geen vordering zal opstarten om schadevergoeding te bekomen. De familie wil Julie Van Espen blijven gedenken door op regelmatige wijze juridische experts samen te brengen om aanbevelingen te formuleren aan justitie. Zo kent dit tragisch verhaal een hoopvol slot en heeft justitie – uiteindelijk – toch gezorgd dat de juridische vrede kan worden hersteld, met dank aan de positieve ingesteldheid van de gelouterde familie.
Hoe waardevol dit krachtig signaal ook is, ik wil het er hier niet verder over hebben. Ook niet over andere belangwekkende gebeurtenissen van deze week, zoals de inwerkingtreding vanaf 1 januari van het nieuwe boek 6 van het Burgerlijk Wetboek over de buitencontractuele aansprakelijkheid. Ik wil ook niet schrijven over het interessant arrest van 7 januari van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin wordt gesteld dat gebruikers van sociale media niet automatisch verantwoordelijk zijn voor reacties van derden.
De schrijver van deze wekelijkse queeste wil het deze keer hebben over zijn hoogstpersoonlijk eigen wedervaren. Dat klinkt enigszins narcistisch, maar de auteur koestert voor zichzelf de illusie dat de beschouwing over zijn individuele frustratie kan gesitueerd worden in een breder – en dus wat relevanter – kader. De concrete aanleiding is een banale struikelpartij op de stoep, die aanleiding gaf tot een wat gecompliceerde voetbreuk, waardoor uw dienaar voor enige weken aan een rolstoel is gekluisterd. Er zijn talloze advocaten en burgers waarvan de gezondheidstoestand vele malen zorgwekkender is, zodat enige stoïcijnse relativering hier zeker op zijn plaats is. Alles verloopt alleen wat moeizamer en trager, maar de geestelijke vermogens blijven onaangetast. Toch moest uw dienaar gisteren dwingend naar het ziekenhuis voor een evaluatie, zodat hij niet aanwezig kon zijn op een pleitzitting met diverse partijen. Met enige schroom meldde uw dienaar aan de rechtbank en aan de achtbare tegenstrevers dat hij de zaak zelf wilde pleiten (ook omdat de cliënte daar recht op had, die had mij uiteindelijk toch gevraagd om haar belangen te verdedigen) en dus om een kort uitstel vroeg. Er was in die zaak ook door niemand enige bijzondere urgentie opgeworpen.
De reactie van de tegenstrevers was anders dan ik had durven bevroeden. Vroeger zou het niet erg confraterneel geweest zijn om in die omstandigheden een uitstel te weigeren. Deontologie is echter al lang geërodeerd. Misschien zou de gewone ethiek, of minstens de ordinaire hoffelijkheid kunnen volstaan? De verzamelde confraters lieten het maar over aan de rechtbank, die vond dat wanneer een kantoorgenoot van de dominus litis op de zitting is de zaak dan maar moet worden gepleit. Geen enkele confrater voelde zich geroepen om daar tegen in te gaan.
De confraters hebben allicht gelijk. De tijden zijn veranderd. De dwangmatige wil van de cliënten, de eigen prestatiebonussen, de heilige efficiëntie en de oorlog tussen de confraters zijn blijkbaar de norm. Ik behoor definitief tot een oudmodische groupuscule die hoopt dat er soms nog enige empathie kan zijn voor de tijdelijke fysieke besognes van een confrater, niet eens gebaseerd op harde deontologische normen en zelfs niet eens op welwillende confraternele hoffelijkheid.
Ik schreef gedurende jaren columns die ik steeds liet beginnen met de woorden: “Ik ben advocaat en ben dat graag”. Dat is nu nog steeds zo , maar vandaag toch iets minder dan anders. Ben ik te gevoelig geworden voor deze wereld en moet ik daarom wat scherper uit de hoek komen? Ik bén advocaat en niemand zal mij tegenhouden.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns van meester Hugo Lamon over Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties