Pacta sunt servanda. Dat geldt ook voor kredietovereenkomsten. De bindende kracht van de kredietovereenkomst verhindert evenwel niet dat de kredietovereenkomst kan worden beëindigd op initiatief van hetzij de kredietgever, hetzij de kredietnemer, dit mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In deze bijdrage komt de beëindiging van de kredietovereenkomst door de kredietnemer aan bod, in een vorige bijdrage gingen we reeds dieper in op de beëindiging van de kredietovereenkomst door de kredietgever.
We beperken ons in deze bijdrage tot de problematiek van de vervroegde terugbetaling van commerciële kredieten en de daarbij door de kredietgever aangerekende vergoeding. Het is immers deze problematiek die de laatste jaren veel aandacht heeft gekregen in de rechtspraak en rechtsleer.
Er is sprake van een vervroegde terugbetaling van een krediet wanneer de kredietnemer de kredietovereenkomst wenst te beëindigen en de ontleende gelden geheel of gedeeltelijk wil terugbetalen vooraleer de overeengekomen termijn is verstreken. Diverse omstandigheden kunnen aan de basis liggen van een vervroegde terugbetaling. Zo is het mogelijk dat de krediet- nemer plots beschikt over voldoende financiële middelen om het nog verschuldigde kapitaal geheel of gedeeltelijk te voldoen, of dat de onderneming op een andere manier financiering heeft verworven (bv. via de financiële markten). Veelal vindt een vervroegde terugbetaling echter plaats in het kader van een herfinanciering van een bestaand krediet tegen betere voorwaarden (hetzij bij dezelfde kredietgever, hetzij bij een andere kredietgever). Bij een dergelijke herfinanciering wordt het bestaande krediet terugbetaald met een nieuw krediet waarvoor een lagere rentevoet geldt dan de onder de geherfinancierde kredietovereenkomst overeengekomen rentevoet.
Vooral gedurende periodes van dalende marktinterestvoeten zullen kredietnemers vragende partij zijn om hun lopende kredieten aan vaste rentevoet te herfinancieren met een nieuw krediet met een lagere interestvoet.112De vraag rijst dan ook of kredietnemers het recht hebben om tot een dergelijke vervroegde terugbetaling over te gaan. In het geval dat de kredietnemer over een dergelijk recht beschikt of de vervroegde terugbetaling hem wordt toegestaan, rijst de vraag of de kredietgever in ruil voor deze gehele of gedeeltelijke vervroegde terugbetaling een financiële vergoeding die het financiële verlies of nadeel moet dekken dat kredietgevers lijden ingevolge de vervroegde terugbetaling van het krediet – de zogenaamde wederbeleggingsvergoeding – kan vragen, alsook of deze vergoeding vrij kan worden bepaald.
(Recht op) vervroegde terugbetaling
Vooreerst rijst de vraag of een kredietnemer het recht heeft om een krediet vervroegd terug te betalen.
Wat de commerciële kredieten moet hierbij teruggevallen worden op het gemeen (verbintenissen)recht. Het uitgangspunt/principe hierbij is dat de kredietnemer niet over het recht beschikt om het krediet geheel of gedeeltelijk vervroegd terug te betalen. De kredietovereenkomst is een overeenkomst van bepaalde duur die in de regel een einde neemt na de contractueel bedongen termijn en in tegenstelling tot overeenkomsten van onbepaalde duur niet vervroegd kan worden opgezegd.
De partijen kunnen (contractueel) afwijken van hetgeen uit de toepassing van het gemeen recht resulteert. De mogelijkheid tot een vervroegde terugbetaling kan initieel in het kredietcontract worden voorzien of kan later door de kredietgever vrijwillig worden toegestaan. In de regel zal de kredietnemer dan een (veelal forfaitaire) vergoeding moeten betalen om dit recht te kunnen uitoefenen.126
In de praktijk stelt men vast dat de vervroegde terugbetaling van het krediet soms expliciet in het kredietcontract wordt uitgesloten.
Vergoeding bij vervroegde terugbetaling: wederbeleggingsvergoeding
Indien de vervroegde terugbetaling contractueel is toegestaan of later wordt aanvaard door de kredietgever, zal deze laatste hiervoor een vergoeding aanrekenen: de zogenaamde wederbeleggingsvergoeding. Deze vergoeding moet de verliezen dekken die de kredietgever door de vervroegde terugbetaling lijdt (alsook de administratieve kosten).
Belangrijk is te benadrukken dat de bedongen wederbeleggingsvergoeding niet beschouwd kan worden als een klassiek schadebeding dat gematigd zou kunnen worden indien het in een kennelijk bovenmatige vergoeding zou voorzien.
Zoals aangegeven, is de kredietgever in beginsel vrij om de hoogte van de wederbeleggingsvergoeding te bepalen. Gaat het evenwel om een lening op interest, dan speelt artikel 1907bis OBW: “bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening of interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.”
Kmo-financieringswet
De WKF die op 10 januari 2014 in werking is getreden, beoogt een verbeterde toegang tot bankfinanciering aan kmo’s te realiseren. De wet is van toepassing op kredietovereenkomsten die gesloten worden tussen kredietgevers (al dan niet via een kredietbemiddelaar) en kredietnemers-ondernemingen (meer specifiek kmo’s).
Artikel 9, § 1 WKF bepaalt dat de kredietnemer-kmo te allen tijde het recht heeft om geheel of gedeeltelijk het verschuldigd kapitaalsaldo vervroegd terug te betalen […]. In tegenstelling tot hetgeen het geval is voor kredietnemers onder de gemeenrechtelijke regeling hebben kmo’s dus het principiële recht om hun krediet geheel of gedeeltelijk vervroegd terug te betalen.
De vaststelling dat kmo’s het krediet vervroegd kunnen terugbetalen, verhindert niet dat kredietgevers daarbij een wederbeleggingsvergoeding aanrekenen, evenwel begrensd tot zes maanden rente, voor zover het kredietbedrag een bepaalde drempel niet overschrijdt.
Kwalificatie van kredietovereenkomsten: lening op interest of kredietopening
De (her)kwalificatie van kredietovereenkomsten als een lening op interest of een krediet- opening is een veelbesproken onderwerp binnen de rechtsleer en rechtspraak. De lening op interest is een overeenkomst waarbij de uitlener (kredietgever) aan de lener (kredietnemer) een bepaald bedrag ter beschikking stelt en waarbij de lener de verplichting heeft om dit bedrag terug te geven, vermeerderd met interest Het is – zo wordt althans klassiek aanvaard – een zakelijke en eenzijdige overeenkomst. Zakelijk, aangezien de overeenkomst juridisch pas tot stand komt door de daadwerkelijke afgifte van het kapitaal door de kredietgever aan de kredietnemer. Eenzijdig, omdat er na de totstandkoming van de overeenkomst door de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag enkel verplichtingen bestaan voor de kredietnemer (kredietbedrag en bedongen interest terugbetalen). Omtrent het zakelijke karakter van de lening op interest bestaan de laatste jaren echter verschil- lende visies.
De kredietopening is in tegenstelling tot de geldlening een onbenoemde, uit de (bank)praktijk gegroeide, consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald plafond/bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt. Het is een consensuele overeenkomst daar zij tot stand komt door loutere wilsovereenstemming.
Theoretisch gezien is er een duidelijk onderscheid tussen de lening op interest en de kredietopening. Toch kan de precieze afbakening van deze rechtsfiguren problematisch zijn. Vele kredietovereenkomsten bevinden zich immers in een grijze zone, onder meer omdat door de partijen als kredietopening betitelde overeenkomsten regelmatig één of meerdere kenmerken vertonen van een lening op interest.
Om de juiste kwalificatie van de kredietovereenkomst te achterhalen, zal de rechter zoe ken naar de gemeenschappelijke bedoeling/wil van partijen. Hebben de partijen in werkelijkheid de bedoeling gehad een kredietopening, dan wel een lening op interest te sluiten? Hoewel er reeds lange tijd verdeeldheid bestaat omtrent welke criteria/kenmerken nu exact doorslaggevend zijn, komt één belangrijk criterium steeds terug: beschikt de kredietnemer over de vrijheid om het krediet al dan niet op te nemen of is dit niet het geval? Het belang van dit criterium mag niet verwonderen. De opnamevrijheid is immers het wezenskenmerk.
De onderscheiden behandeling in het gemeen recht van leningen op interest en kredietopeningen maakt dat de kwalificatie van de kredietovereenkomst als lening op interest dan wel als een kredietopening van fundamenteel belang is. Hoewel het onderscheid tussen de zakelijke en eenzijdige lening op interest en de consensuele en wederkerige kredietopening in theorie vrij duidelijk lijkt, zorgt de praktijk voor moeilijke discussies tussen partijen die, gelet op het grote verschil tussen het bedrag van enerzijds wederbeleggingsvergoedingen berekend volgens de funding loss-methode en anderzijds wederbeleggingsvergoedingen beperkt tot zes maanden rente, aanleiding geven tot tal van gerechtelijke procedures.
Laura MAES en Reinhard STEENNOT, Instituut Financieel Recht, UGent
Een uitgebreide versie van deze bijdrage kunt u lezen in “De vervroegde beëindiging van commerciële kredietovereenkomsten”, Rechtskroniek voor het Notariaat, deel 38.
0 reacties