Het Hof van Cassatie bevestigt in drie arresten dat het fictielegaat van artikel 2.7.1.0.6. §1 VCF geen retroactieve werking heeft op schenkingen van levensverzekeringscontracten daterend van voor 27 oktober 2015. Het Hof legt de klemtoon op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel. Belastingplichtigen mogen vertrouwen op het standpunt dat was ingenomen door de federale belastingdienst op het moment dat de schenking plaatsvond.
Beding ten behoeve van derden versus beding ten behoeve van zichzelf
Stel, A heeft een levensverzekering afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij. A betaalt premies aan de maatschappij en duidt een begunstigde B aan. Als A overlijdt, zal de maatschappij een bepaalde som uitkeren aan B. A is de verzekeringnemer en het verzekerde hoofd, B is de begunstigde. Dit is een beding ten behoeve van derden. Artikel 2.7.1.0.6., §1 VCF (voor de wijziging bij Decreet van 23 december 2016) (voorheen art. 8. W. Succ.) bevat een fictiebepaling die de sommen verkregen op basis van een derdenbeding gelijkstelt met een legaat uit de nalatenschap van de erflater en bijgevolg aan erfbelasting onderwerpt.
A kan de rechten van de verzekeringspolis ook (notarieel) schenken aan B, met de verschuldigde schenkbelasting van dien. In dat geval blijft A slechts het verzekerde hoofd en wordt B de verzekeringnemer. Wanneer A overlijdt zal de verzekeringsmaatschappij een bepaalde som uitkeren aan B. Dit is een beding ten behoeve van zichzelf.
De federale belastingadministratie heeft in 2013 in een – niet gepubliceerd – schrijven bevestigd dat een beding ten behoeve van zichzelf niet onderworpen zal worden aan de fictiebepaling van artikel 8 W. Succ. (thans art. 2.7.1.0.6. VCF).[1]
In een ruling van 6 juli 2017 heeft de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen dit standpunt bevestigd.[2] Er zou dus geen erfbelasting verschuldigd zijn op de verkregen sommen.
VLABEL volgt federaal standpunt niet
VLABEL geeft in haar standpunt van 12 oktober 2015 te kennen de visie van de federale administratie niet te volgen. Zij stelt dat de schenking van een levensverzekeringscontract de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF bij de uitkering niet uitsluit, ook al werd op de schenking schenkbelasting geheven. Volgens VLABEL blijft er ondanks de schenking sprake van een beding ten behoeve van derden. Op 30 november 2015 voegt VLABEL hieraan toe dat dit standpunt van toepassing is op alle overlijdens vanaf 1 maart 2016 ongeacht de datum van schenking. Dit maakt dat de fictiebepaling een retroactieve werking krijgt op de schenkingen die in het verleden zijn uitgevoerd. Bij het decreet van 23 december 2016 werd artikel 2.7.1.0.6 VCF gewijzigd om het administratief standpunt te verankeren.[3]
Cassatie spreekt zich uit
Het Hof van Cassatie spreekt zich hierover uit in drie arresten daterend van 21 april 2022. Het eerste arrest (F.20.0150.N) betreft een vrouw die drie levensverzekeringen had afgesloten, met zichzelf als verzekerde. In 2013 schenkt zij de rechten van haar levensverzekeringen aan de drie verweerders. Wanneer de vrouw overlijdt in 2016 meent VLABEL dat er erfbelasting verschuldigd is op de sommen verkregen door de verweerders.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat de verweerders, op grond van het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel, gerechtigd zijn op de toepassing van de principes uiteengezet in het federale standpunt dat gold op het moment van de schenking, waarbij de uitkering van de verzekeringsovereenkomst niet onder artikel 2.7.1.0.6. §1 VCF valt en dus niet belastbaar is in de erfbelasting.
Het Hof van Cassatie oordeelt ook in de twee andere arresten (F.21.0026.N en F. 21.0070.N) dat de begunstigden door een schenking (daterend voor 27 oktober 2015) van een verzekeringsovereenkomst niet langer derden zijn, maar wel verzekeringsnemers.[4] De sommen die hen bij het overlijden van de erflater toekomen, zijn niet langer bij de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF aan erfbelasting onderworpen.
In deze drie arresten geeft het Hof van Cassatie te kennen dat de retroactieve werking van artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF niet opgaat. Er is geen erfbelasting verschuldigd op verzekeringsgiften die dateren van voor 27 oktober 2015.
Madou Haberkorn (Doctoraatsbursaal aan de Universiteiten van Hasselt en Gent onder promotorschap van prof. dr. Elly Van de Velde en prof. dr. Reinhard Steennot)
Referenties
[1] Brief van 9 april 2013, nr. EE/105.349, niet gepubliceerd maar geciteerd door S. HUBRECHT, “De uitschakeling van artikel 8 W.Succ. door een verzekeringsgift”, Nieuwsbrief Successierechten 2012-2013, nr. 7, 5-6; ook vermeld in GwH arrest 34/2019 van 28 februari 2019, randnr. B.3.4.
[2] Zie jaarverslag DVB 2017, p. 25-26, via www.ruling.be
[3] BS 20 december 2016.
[4] Dit volgt uit: art. 2.7.1.0.6 VCF; art. 894, 938, 1121 Oud Burgerlijk Wetboek; art. 22, 119 en 120 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
0 reacties