Met de Wet van 4 februari 2020 (hierna: de Wet), die het derde boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) invoert, werd het Belgische goederenrecht grondig hervormd. Zij trad in werking op 1 september 2021 en was direct onderwerp van hevige discussies toen onder meer duidelijk werd dat een persoon in bepaalde omstandigheden het recht had om het erf van zijn buurman te betreden. Maar ook in de professionele context zal het nieuwe goederenrecht belangrijke consequenties hebben. In deze bijdrage zullen we ons licht laten schijnen op een van de meest voorkomende beperkte zakelijke rechten in de vennootschapsrechtelijke context: het vruchtgebruik. De Wet voert dan ook belangrijke veranderingen door inzake het vruchtgebruik als tegemoetkoming voor de tekortkomingen die in de praktijk speelden onder het oude recht[1].
De relevantie van het recht van vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context kan niet onderschat worden. Zo haalt B. VERHEYE in zijn bijdrage het treffende voorbeeld aan van een gesplitste aankoop waarbij een bedrijfsleider enerzijds de blote eigendom van een onroerend goed verwerft en anderzijds de rechtspersoon het vruchtgebruik ervan verkrijgt. Of een vruchtgebruik op aandelen in een familiaal vermogensrechtelijke context[2].
Het recht van vruchtgebruik wordt in het nieuwe artikel 3:138, eerste lid BW omschreven als volgt: “Vruchtgebruik verleent aan zijn titularis het tijdelijk recht op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, zoals een voorzichtig en redelijk persoon, in overeenstemming met de bestemming van dat goed en onder de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven.” Met andere woorden een zakelijk gebruiksrecht van tijdelijke aard dat een zakenrechtelijke verhouding doet ontstaan tussen een blote eigenaar en een vruchtgebruiker die op het einde verplicht is het goed terug te geven[3].
Artikel 578 oud BW dat voordien de definitie van vruchtgebruik omvatte, werd sinds lang bekritiseerd, aangezien het vaak het voorwerp uitmaakte van rechtsonzekerheid[4]. Nu bepaalt de nieuwe definitie uitdrukkelijk dat:
- er beperkingen bestaan op de gebruiks- en genotsbevoegdheid van de vruchtgebruiker
- er een onderscheid gemaakt wordt tussen de begrippen gebruik en genot
- de teruggave in natura niet in alle gevallen van vruchtgebruik noodzakelijk is, en
- vruchtgebruik tijdelijk is[5].
De belangrijkste nieuwigheden uit de Wet worden hieronder schematisch weergegeven:[6]
Besluit
Het moge duidelijk zijn dat het nieuwe goederenrecht het vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context grondig heeft hervormd. Net zoals het nieuwe WVV de bedoeling had het vennootschapsrecht te moderniseren en te flexibiliseren, tracht boek 3 van het nieuwe BW het vruchtgebruik af te stemmen op de noden die zijn gegroeid uit de praktijk. Zo biedt de nieuwe wet meer rechtszekerheid. De bepalingen uit het oude BW waren immers geënt op de samenleving van 1804 en waren manifest voorbijgestreefd. Zo merkt V. SAGAERT op dat “het oud BW slechts vijf artikelen besteedt aan vruchtgebruik op schaarbossen, hoogstammige en fruitbomen (art. 589-594 oud BW), maar het geen aandacht heeft voor vruchtgebruik op intellectuele rechten, op een handelszaak of op een schuldvordering. Deze moderne varianten komen in het nieuwe BW wel uitvoerig aan bod”[7].
De bepalingen van het nieuwe goederenrecht zullen wel maar van toepassing zijn op de zakelijke rechten die gevestigd zijn vanaf de inwerkingtreding op 1 september 2021. Partijen kunnen echter overeenkomen om de nieuwe bepalingen reeds toe te passen op de toekomstige gevolgen van een reeds gevestigd vruchtgebruik[8].
Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt over het vruchtgebruik, aarzel dan niet om ons te contacteren. Voor advies of bijstand inzake uw overeenkomsten, kan u steeds terecht bij mr. Joost Peeters.
Referenties
[1] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.
[2] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.
[3] Zie over de nieuwe omschrijving ook: C. DE WULF, “Inleiding tot het nieuwe goederenrecht”, T.Not. 2020, 742-743; D. GRUYAERT en S. DEMEYERE, “Het nieuwe goederenrecht (deel II)”, RW 2020-2021, 886; V. SAGAERT, “De hervorming van het goederenrecht”, TPR 2020, nr. 237; A. WYLLLEMAN, “Vruchtgebruik”, in V. SAGAERT et al (eds.), Het nieuwe goederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2021, nr.8.
[4] H. DE PAGE, Traité, VI, nr. 187; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht, IIA, nr. 840; I. DURANT, Droit des biens, nr. 352.
[5] V. SAGAERT., Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 797.
[6] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.
[7] V. SAGAERT., Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 21.
[8] https://www.moore.be/nl/nieuws/de-fiscale-impact-van-het-nieuwe-goederenrecht
0 reacties