Ellen Desmet (hoofddocent migratierecht aan de Faculteit Recht en Criminologie van de Universiteit Gent) sprak voor het boek ‘Migratierecht. Tussen mens en staat’ met negen personen over hun traject in het Belgische migratierecht. In onderstaande tekst vertelt ze aan de hand van het verhaal van de Syrische Nisa en haar echtgenoot Habib over de externalisering van het Europese migratiebeleid.
We zitten in een stadstuin vol bloemen bij een kopje Syrische koffie. Nisa vertelt:
In maart 2011 begon de oorlog in Syrië. We dachten dat het na één jaar wel gedaan zou zijn en beslisten: we doen gewoon verder. Toen werd het restaurant van mijn man, Habib, kapotgebombardeerd en moesten we vluchten uit onze stad.
De zomer van 2014 was de ergste periode. Ons oudste kind van 7,5 jaar was nog nooit naar school kunnen gaan. Mijn man had drie broers verloren door de oorlog. Ik zei tegen Habib: ‘Stel je voor dat dit met jou gebeurt?’
In september 2014 is Habib vertrokken uit Syrië. Hij is te voet met een smokkelaar de grens met Turkije overgestoken. Dan met een rubberboot naar Griekenland en dan te voet over de bergen, een stuk met de trein, een stuk met de bus… In oktober 2015 heeft hij in België asiel aangevraagd.
In mei 2016 kreeg Habib subsidiaire bescherming vanwege de oorlog in Syrië. Binnen de Europese Unie bestaat er dus, ondanks de uitdagingen, een systeem van internationale bescherming waardoor Habib een verblijfsrecht kreeg. Maar je moet hier eerst raken: net zoals in de meeste EU-landen kun je in België enkel een verzoek om internationale bescherming indienen op het grondgebied of aan de grens.
Campagnes, visa en boetes
Waarom nam Habib niet het vliegtuig naar Brussel? Dat is veiliger en goedkoper dan een rubberboot en een tocht door Europa. Habib is niet de enige: van alle personen die in de Europese Unie als vluchteling erkend worden of subsidiaire bescherming krijgen, is naar schatting 90% op een irreguliere manier gekomen.[1] Dat personen die recht hebben op internationale bescherming, gebruik moeten maken van irreguliere migratie, is grotendeels het gevolg van Europees beleid. De Europese Unie neemt steeds meer maatregelen om te voorkomen dat sommige vluchtelingen en andere migranten haar grenzen bereiken: dat noemt men de ‘externalisering’ van het Europees migratiebeleid.
Deze externalisering gebeurt op verschillende manieren. Ten eerste proberen overheden mensen te ontmoedigen om naar hun land te komen via campagnes, zowel ter plaatse als op sociale media.
Een tweede vorm van externalisering zijn de visa. Om te bepalen wie een visum kort verblijf (type C of Schengenvisum) nodig heeft, bestaat in het EU-recht een ‘zwarte lijst’ en een ‘witte lijst’. Onderdanen van landen op de zwarte lijst hebben een visum nodig voor een kort verblijf in de Schengenzone; onderdanen van landen op de witte lijst niet. Als we kijken naar de landen op de zwarte lijst, blijken er opmerkelijke parallellen met religie, rijkdom en (zogenaamd) ras. Alle Afrikaanse en de meeste Aziatische landen staan op de zwarte lijst. De meeste landen waar moslims, hindoes en boeddhisten in de meerderheid zijn, staan op de zwarte lijst. Vooral arme landen staan op de zwarte lijst. Met andere woorden: vooral personen uit witte, christelijke, rijke landen kunnen visumvrij naar de Schengenzone reizen.[2]
Deze visumregels vormen een obstakel voor personen die internationale bescherming nodig hebben: de meeste landen waaruit vluchtelingen afkomstig zijn, staan op de zwarte lijst. Voor een visum kort verblijf moet je aantonen dat je van plan bent om de Schengenzone te verlaten voor het einde van de geldigheidsduur van je visum. Dat kunnen personen die internationale bescherming nodig hebben per definitie niet, omdat ze bang zijn naar hun land van herkomst terug te keren.
Ten derde legt de Europese Unie boetes op aan vervoersbedrijven die personen meenemen zonder de juiste reisdocumenten. Deze boetes hebben in de praktijk tot gevolg dat derdelanders die internationale bescherming zoeken niet tot het vliegtuig of de ferry worden toegelaten, bijvoorbeeld omdat zij geen visum kunnen voorleggen. De Europese Unie belast dus privéactoren, zoals vliegtuig- en busmaatschappijen, met taken van migratiecontrole. Er is niet alleen een externalisering, maar ook een privatisering van het migratiebeleid.
Pushbacks en pullbacks
De Europese Unie investeert ook steeds meer in strengere controles van haar buitengrenzen ‘om irreguliere binnenkomsten tegen te gaan’. Hiertoe kreeg Frontex, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, meer bevoegdheden en geld. Het terugsturen van personen naar een ander land zonder te onderzoeken of ze nood hebben aan internationale bescherming (pushbacks), is in strijd met het beginsel van non-refoulement: een overheid mag je niet terugsturen (refouler) naar een land als er een reëel risico is dat je daar vervolgd, gefolterd of onmenselijk behandeld wordt. De werkelijkheid is anders. Pushbacks zijn wijdverspreid: meestal van een EU-land naar een niet-EU-land (bv. van Kroatië naar Bosnië en Herzegovina), maar ook – in mindere mate – tussen EU-landen (vooral van Frankrijk naar Italië).[3] Pushbacks gaan regelmatig gepaard met geweld of vernederende behandelingen. Ook Frontex bleek betrokken in pushbacks door Griekenland, waarbij mensen in opblaasbare reddingsbootjes zonder motor naar Turkse wateren teruggesleept en achtergelaten werden.
Daarnaast sluiten de Europese Unie en haar lidstaten overeenkomsten met derde landen, bijvoorbeeld om de grens te patrouilleren of smokkelnetwerken te ontwrichten. Zo financieren de Europese Unie en Italië de Libische kustwacht om mensen die de Middellandse Zee proberen over te steken, terug te halen naar Libië. Op die manier omzeilen ze het verbod op pushbacks: mensen worden immers niet ‘teruggeduwd’ door Italië, maar ‘teruggetrokken’ door Libië, vandaar de naam pullbacks. In Libië wachten hun mensonwaardige omstandigheden in detentiecentra.
De dodelijkste grens ter wereld
Door dit externaliseringsbeleid is het voor personen die internationale bescherming zoeken vandaag heel moeilijk om België of de Europese Unie op een legale – en dus veilige – manier binnen te komen. Naar België komen op basis van je nood aan internationale bescherming kan enkel met een humanitair visum lang verblijf.[4] Deze visa worden echter vooral toegekend bij hervestiging en georganiseerde reddingsoperaties.[5]
De menselijke kost van het externaliseringsbeleid is enorm. De Middellandse Zee is de dodelijkste grens ter wereld: tussen 2014 en eind 2022 werden 25.261 migranten als dood of vermist geregistreerd.[6] Het werkelijk aantal mensen dat het leven liet terwijl ze Europa probeerden te bereiken, ligt ongetwijfeld een stuk hoger. En dat terwijl 83% van alle vluchtelingen wereldwijd opgevangen wordt in lage- en middeninkomenslanden. Net zoals de familie en vrienden van Nisa leeft 72% van de personen die gedwongen werden hun land te verlaten, in een buurland.[7]
Enkele maanden nadat Habib vertrokken was, ben ik met mijn drie kinderen ook naar Turkije gegaan. We dachten dat het niet meer zo lang zou duren. Ik ging gezinshereniging aanvragen bij de Belgische ambassade in Istanbul.
Na drie maanden was ons spaargeld op en moest ik in de velden gaan werken. Het was heel zwaar werk, tien tot twaalf uur per dag voor weinig geld. Elke keer kwam er iets bij wat de procedure nog langer deed duren.
Benieuwd naar de rest van het verhaal van Nisa? Of naar de trajecten van acht andere personen in het Belgische migratierecht, waarmee Ellen Desmet sprak? Lees dan verder in ‘Migratierecht. Tussen mens en staat’ (Academia Press, 2023). De royalty’s van het boek worden geschonken aan NANSEN, een juridisch expertisecentrum voor personen die internationale bescherming nodig hebben.
Professor Desmet is eveneens co-editor van de Wetgevingsbundel Migratierecht.
0 reacties