LAMON op woensdag Mr. Hugo Lamon is advocaat aan de balie van Limburg en Brussel NL. Hij mengt zich al jaren in het maatschappelijk debat over justitie. |
Terwijl de virologen ons een sprankeltje hoop geven dat de stijging van de curves van de tweede coronagolf nu dan toch stilaan tot stilstand komt, zal het parlement zich binnenkort moeten buigen over het “voorontwerp van wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19”.
Het worden binnenkort weer hoogdagen voor de organisatoren van webinars. Het ontwerp bevat 29 hoofdstukken en 89 artikels. Wanneer de vorige minister van Justitie dergelijke werkstukken afleverde, werden ze omschreven als ‘potpourri-wetten’. De nieuwe minister heeft nog geen communicatief koosnaampje bedacht voor het gebruikelijke amalgaam van wetsaanpassingen allerhande. Het ontwerp is alvast in de titel zelf al eerlijk: de COVID 19-pandemie geeft niet enkel aanleiding tot “tijdelijke” maar ook tot “structurele” maatregelen. Wie iets met justitie te maken heeft, kan dus maar beter tijdens een sombere herfstavond aan het studeren slaan.
Een aantal maatregelen die tijdens de eerste coronagolf via ministeriële volmachtsbesluiten werden afgekondigd, worden in al dan niet aangepaste vorm hernomen. Zo beoogt het wetsontwerp om het tijdelijk en alvast tot 31 maart 2021 mogelijk te maken om verzoekschriften via elektronische weg neer te leggen. Hoofdstuk 21 bevat dan weer een “structurele maatregelen” door boek XX WER (over insolventie) te wijzigen. Het ontwerp wil het aantal faillissementen terugdringen, maar wel door in te zetten op de gerechtelijke ontbinding. In zijn toelichtende nota aan de ministerraad stelt de minister van Justitie dat de tekst uitgaat van de vaststelling dat de faillissementen die worden afgesloten wegens onvoldoende activa het leeuwenaandeel van de faillissementen uitmaken en het faillissement “een complexe procedure (is) die de werklast van de ondernemingsrechtbanken en de financiële parketten aanzienlijk, en uiteindelijk nodeloos, verhoogt. Voorts is het faillissement een procedure die aanzienlijke kosten teweegbrengt voor de Staat: in het vaak voorkomende geval van gebrek aan activa draagt de staat de griffie- en faillissementskosten, net als het forfaitaire ereloon van de curator, dat is vastgesteld op duizend euro exclusief btw (…).” De gerechtelijke ontbinding moet soelaas bieden, waarmee dus ook zal bespaard worden op de ‘lege dozen’-curatoren.
Het wetsontwerp bevat ook wat merkwaardige kronkels. Artikel 82 voorziet de – tijdelijke – schriftelijke behandeling van burgerlijke zaken tot 31 maart 2021. De tekst is in grote mate geïnspireerd op wat in het voorjaar voor het eerst werd ingevoerd door het KB nr. 2 (al is het onderdeel van de verlenging van de termijnen niet meer aan de orde). Het principe is dus dat er niet meer zal worden gepleit. Pas wanneer alle partijen tegen de schriftelijke behandeling bezwaar maken “kan de rechter de terechtzitting laten doorgaan, eventueel via videoconferentie, mits alle partijen hun akkoord geven. Enkel in geval van niet-akkoord of wanneer het niet mogelijk is de terechtzitting, eventueel via videoconferentie, door te laten gaan, kan de zaak uitgesteld worden op onbepaalde of bepaald datum”. Begrijpt u die paragraaf? Waarop slaat die “mits alle partijen akkoord gaan”? En hoe verhoudt die zich dat dan tot de volgende zin? En gaat het om een ‘videozitting’ in de zin van artikel 48 van het ontwerp of heeft die definitie enkel betrekking op een behandeling in raadkamer, zoals de tekst suggereert?
Merkwaardig is wel dat de schriftelijke behandeling niet geldt voor ‘familiale zaken’ (maar dan toch weer wel voor discussies over huwelijksvermogensstelstels, erfenissen, schenkingen, enz.…). De memorie van toelichting is ook helder waarom precies echtscheidingen altijd moeten gepleit worden, ook in coronatijden: “Er wordt vastgesteld dat de rechtsonderhorige zich tijdens het interactieve debat vaak afzet van het pleidooi van zijn raadsman, hetgeen toelaat om ofwel een akkoord tussen de partijen te bekomen ofwel om de realiteit te ontdekken die met enkel het pleidooi van de advocaat niet tevoorschijn zou zijn gekomen”. Leest u dat nog maar enkele keren, ook al is het daar absoluut geen wollige taal. Echtscheidingsadvocaten zijn volgens de ontwerp-wetgever leugenaars die de zoektocht naar de waarheid verhinderen en daarom moet de zaak toch worden gepleit (omdat in die zaken ook de cliënt aanwezig is). Allicht heeft de kabinetsmedewerker die die dit deel van de tekst schreef een slechte ervaring achter de rug met zijn eigen echtscheiding, maar kan het misprijzen voor de advocatuur nog groter? En hoe valt die uitzonderingsregeling voor echtscheidingen te verantwoorden in het licht van het gelijkheidsbeginsel? Hopelijk is dit alles ook de Orde van Vlaamse Balies niet ontgaan.
***
Meer blogposts lezen van Hugo Lamon? Dat kan hier!
0 reacties